door Lieke van Duin en Jos van Hest

Anderland

een Brandaanmythe

Paul Biegel

Boek    terug naar boven

Anderland van Paul Biegel is niet alleen een Brandaanmythe maar ook een verhaal over de eeuwige zoektocht van de mens naar een betere wereld, naar het spreekwoordelijke land van melk en honing.

Het meest fascinerende is echter dat Biegel haarscherp laat zien hoe mythen kunnen ontstaan doordat luisteraars een op zich realistisch verhaal becommentariëren, interpreteren en aanvullen vanuit hun eigen belevingswereld, waarbij de wens vaak de vader van de gedachte is.

In de inleiding tot Anderland vertelt Biegel wat hem heeft geïnspireerd: Wij kennen alleen die opgeschreven versies (van verhalen over wonderreizen). Hoe ze hebben geklonken weten we niet. Hoe ze zijn rondverteld, van hoofd tot hoofd, van generatie op generatie, aangepast aan de mode van de tijd, aan de denktrant van de toehoorders, deels met elkaar vermengd zijn geraakt, aangevuld met eigen fantasieën, wisselend per individu, is nauwelijks te gissen.

Biegel laat zijn verhaal in een onbestemde tijd beginnen met een zwakbegaafde jongen die ‘de Malle’ genoemd wordt en later ‘het wisselkind’. De jongen wordt gepest: hij moet aan zee de golven gaan tellen. Dat lukt hem natuurlijk niet, maar hij vindt wel een drenkeling, behaard en fors van postuur. De man wordt opgelapt in de Keltische dorpsgemeenschap waar de jongen woont. Pas na weken is de drenkeling, Bran, in staat te vertellen wat hij heeft meegemaakt.

Zijn relaas is nuchter en realistisch, maar zijn toehoorders met hun animistisch wereldbeeld maken zijn verhalen steeds bovennatuurlijker. Ook Bran gaan ze steeds meer zien als een bovenmenselijk wezen, zelfs als een god. Als Bran vertelt dat hij ergens op zijn reis vulkanen vuur heeft zien spuwen, zijn dat volgens zijn gehoor krijsende duivels die met vuur smeten. En als hij vertelt dat ergens anders iemand zijn huis boven een riviertje had gebouwd en vanuit een gat in zijn vloer zalm ving, maken zij ervan dat die zalmen uit zichzelf het huis en zelfs de kookpot in sprongen. Dus moest dat land wel dicht bij het ideale Anderland zijn geweest! Zo fantaseren ze door.

Intussen is de goedgelovige Malle niet meer bij Bran weg te slaan. Bran neemt het voor hem op en leert hem roeien en vissen. Uiteindelijk heeft de Malle nog maar één wens: ook naar Anderland te gaan. Hij is niet tegen te houden: hij roeit weg en wordt nooit weergezien.

Anderland is het sprankelende resultaat van het gissen naar hoe het verhaal over de wonderreis van Brandaan ooit geklonken zou kunnen hebben. De vele half-affe, volkse dialogen zijn zó levendig dat ze, hoewel op papier geschreven, de oeroude mondelinge verteltraditie oproepen. En Biegels taal is zó bezwerend dat je als het ware met je innerlijk oor de verteller en zijn publiek hoort praten, met hun stembuigingen, stiltes, gefluister, geschreeuw en gezang. Door de kreten en interrupties van zijn gehoor groeit het relaas van Bran uit tot mythische proporties. Zo vormt Anderland een razendknappe reconstructie van het mogelijke ontstaan van een oeroude mythe. 

Leeftijd en (voor-)lezen     terug naar boven

Anderland is niet als kinderboek uitgegeven, maar als boek voor volwassenen. Het is echter ook geschikt voor jongeren vanaf 12 jaar, op alle typen voortgezet onderwijs.

Het verhaal is slechts 90 pagina’s lang en dus makkelijk in enkele sessies voor te lezen. Het voorlezen vergt wel wat voorbereiding en inlevingsvermogen. Het is voor de leerlingen het leukst als de dialogen ook levendig worden voorgedragen, met alle accenten en stembuigingen van het volkse en soms grove taalgebruik. Veel wordt recht voor zijn raap gezegd, ook op seksueel gebied.

Voor havisten en vwo-ers is het interessant om, bijvoorbeeld voor het eindexamen Nederlands, deze Brandaanmythe van Biegel te vergelijken met de hieronder genoemde Brandaan-vertalingen door Bertus Aafjes en Willem Wilmink.

Voor wie verder wil lezen    terug naar boven

Anderland is een Brandaanmythe, een mythologisch verhaal over de reis van de Ierse monnik Brandaan, die leefde van ongeveer 484 tot 580. Daarmee valt het boek onder de zogenaamde Brandaanliteratuur, die al begint in de 9de eeuw met Navigatio Sancti Brendani abbatis (De reis van de heilige abt Brandaan). In het Middelnederlands zijn twee handschriften uit de 14de en 15de eeuw bekend: het Comburgse en Hulthemse handschrift, maar er moet ook een versie uit de 12de eeuw bestaan.

In ruimer perspectief is de Brandaanmythe te plaatsen in het genre van de zeemansverhalen, waarin Wahrheit und Dichtung vaak moeilijk te onderscheiden zijn. Voor zeelieden is Sint Brandaan – ook wel Sint Brandarius genoemd – nog altijd een belangrijke figuur. Hij is de beschermheilige van kustlichten, in het bijzonder van de vuurtoren Brandaris op Terschelling.

  • Bertus Aafjes: De reis van Sinte Brandaan, Meulenhoff, 1978. Vertaling van het 12de eeuwse prozagedicht, die Aafjes al in de oorlog klaar had, maar die pas in 1949 verscheen. Op basis van nu eens het Comburgse handschrift (omstreeks 1370), dan weer het Hulthemse (omstreeks 1410). Met houtsneden ontleend aan de uitgave van Anton Sorg uit 1476. Uitgave, inleiding en commentaar door prof. dr. Maartje Draak.
  • Willem Wilmink: De reis van Sint Brandaan, Prometheus 1994-2003. Nauwgezette vertaling van het Comburgse handschrift in eenvoudige, goed leesbare verzen. Met toelichtingen in de marge. Wilmink heeft kritiek op de vertaling van Aafjes vanwege de in zijn ogen belegen taal en de vele enjambementen, maar hij heeft ook waardering: dit is het boek geweest dat hem door zijn studie Nederlands heeft gesleept! Wilmink noemt Brandaan een ‘Odysseus van de lage landen’.
  • A. Roland Holst: Deirdre en de zonen van Usnach, (1920), De Prom 1996. Op Iers-Keltische sagen geïnspireerde, romantische novelle. Deirdre is een jonge vrouw die voorbestemd is om de bruid van de koning van Ulster te worden. Ze vlucht het land uit met de geliefde die ze zelf gekozen heeft. De koning is jaloers en dat leidt tot verraad en wraak. Het loopt slecht af met Deirdre, wat bij haar geboorte al was voorspeld. Met toelichting van Jan van der Vegt. 
  • Sindbad de Zeeman, uit: Verhalen uit Duizend-en-één-nacht, Lemniscaat 1993. In deze verhalen duiken eenzelfde soort wonderlijke avonturen en motieven op als in de verhalen over Sint Brandaan. Zoals in De eerste reis van Sindbad de Zeeman het motief van het eiland waar ze aanleggen, dat echter een enorme walvis blijkt te zijn (p. 324-325).
  • J.J. A. Goeverneur: Reizen en Avonturen van Mijnheer Prikkebeen (1858, Ad. Donker, 12de druk 1992). Eerste Nederlandse stripverhaal, met tekeningen van Rodolphe Töpffer. Jan Jacob Antonie Goeverneur (1809-1889) vertaalde de oorspronkelijke Franse tekst uit 1830 en zette die op rijm. De lange vlindervanger Prikkebeen probeert onder het juk van zijn zuster Ursula uit te komen en vindt in de buik van een walvis zijn toekomstige vrouw en acht stiefkinderen. Ook in dit rijmverhaal komt het motief voor van het eiland dat een walvis blijkt te zijn.
  • Peter Dickinson: De stad van goud – en andere verhalen uit het Oude Testament, Querido (Zilveren Griffel 1987). Dickinson gaat evenals Biegel terug naar de tijd waarin de verhalen ontstaan. Hij legt de oude verhalen in de mond van ‘ooggetuigen’: een oude herder, een grootvader, een priester, een visser, een jood in ballingschap die een groepje jongens vertelt over de val van Jeruzalem. Hierdoor klinken de bekende oude verhalen verrassend authentiek en fris. 
  • Paul Biegel: De grote klein kapitein, Holland/Lemniscaat 2008, 5+. Bundeling van De kleine kapitein, De kleine kapitein in het land van Waan en Wijs en De kleine kapitein in het land van Schrik en Vreeze. Klassieke en geliefde zeemansliteratuur voor kinderen over de kleine kapitein die met zijn schip Nooitlek avonturen beleeft die soms nog vreemder zijn dan die van Brandaan. Uitstekende voorleesliteratuur!  
  • Paul Biegel: Laatste verhalen van de eeuw, Holland 1999. Negentien verhalen, sommige voor kinderen, anderen voor volwassenen. Een schitterende staalkaart van de vertelkunst van deze meesterverteller die de lezer alles kan laten geloven wat hij verzint. In volle glorie, met vaart, humor, geheimzinnigheid en ongebreidelde fantasie. Het zijn sprookjesachtige verhalen vol sprekende dieren, kabouters, zeemeerminnen en reuzen. Verhalen die je met bezwerende kracht de fantasiewereld in zuigen, die beeldender en dynamischer zijn dan televisie, en waar de energie vanaf spat. Woutertje Pieterse Prijs 2000. Zie ook de lessuggesties bij dit boek.

Groepsgesprek over het boek    terug naar boven

Laat de leerlingen eerst spontaan reageren op het boek. Stimuleer hen met vragen als:

  • Wat vind je goed aan het boek? Of mooi? Of grappig?
  • Wat vind je niet goed? Of niet mooi? Of niet grappig?
  • Wat vind je moeilijk aan het boek? Of raar? Of onduidelijk?
  • Waar gaat het boek (vooral) over? Wat vind je van dat onderwerp?  
  • Wie is de hoofdpersoon? Zie je het verhaal anders wanneer je de Malle hoofdpersoon noemt dan wanneer je Bran als hoofdpersoon beschouwt? Wat hebben beide gemeen?
  • Zie je patronen of stramienen die steeds terugkomen?

Als antwoorden op deze laatste vraag kunnen genoemd worden:

Aspecten rond schrijf- en vertelstijl:

  • Volkse dialogen, maar meestal zonder dat er bij staat wie wat zegt.
  • Onafgemaakte zinnen in dialogen: Hou jij nou alsjeblieft op over die - (p. 34), Nee nee, dat be- (p. 38), Maar deze vogels, dat zijn de gedaanten van de afge- (p. 39).
  • Neologismen: ingetoverd (p. 20), verpulpte (p. 21), donderzoon (p. 21), huhhuhhen (p. 21), je hand vond geen pak (p. 55), spillen (p. 58).
  • Herhalingen vaak in drietallen: Jaren en jaren en jaren. (p. 26 en 68), Hinnik hinnik hinnik. (p. 43), Hij zei niets. Hij stond er alleen maar, ontzaglijk naakt, ontzaglijk behaard, ontzaglijke zoon van de donder. (p. 60) Jank jank jank. (p. 71).
  • Beeldende taal: ‘Godkalere, als ik je vertel dat die krengen daar…’ Hij breidde zijn armen zo wijd mogelijk uiteen om er een schaap tussen te krijgen maar zag dat het onvoldoende was en hield zijn meet-schaap tussen één hand en de muur, ‘… zo groot waren, dan geloof je dat niet maar ’t is wel zo. Kanjers.’ (p. 36).
  • Veel namen voor Anderland: Overkant, Wonderland (p. 12), Anderrijk, Paradijs (p. 79) zijn slechts enkele voorbeelden.
  • Alliteratie en rijm: spillen en spetten (p. 58), - en dat ging over in dansen en zingen en dollen en krollen en rollen en knippen en knijpen en kietelen en kussen, neuzelen en neuken. (p. 61).
  • Veel grove taal: geilerik (p. 39), zeiken (p. 45), reet (p. 16, 51), neuken (p. 61), lekkere wijven (p. 63), harsens (p. 75), smoel, goddonder (p. 83).

Aspecten rond opbouw:

  • 35 hoofdstukjes, variërend in lengte van een halve tot vijf pagina’s.
  • Afwisseling van hoofdstukken, geschreven vanuit een verteller, en hoofdstukken die soms puur uit dialogen bestaan.
  • Steeds wordt Bran dringend verzocht meer te vertellen over wat hij heeft meegemaakt. Zijn relaas wordt steevast gevolgd door commentaar van de luisteraars, die het verhaal van Bran vervormen: ze maken het mooier en fantastischer vanuit hun eigen geloof in en behoefte aan toverij en wonderen.

Aspecten rond inhoud:

  • De dorpsbewoners zijn voortdurend op zoek naar Anderland: Waar de koeien en schapen gebraden rondlopen en de beken van schuimend bier over de stenen bruisen, waar de vrouwen jong zijn en mooi en willig, waar de tanden niet uit je bek rotten en je voeten niet verkreupelen in een spleet. (p. 32). Ze gaan ervan uit dat dat paradijs ergens op aarde te vinden moet zijn. 
  • Zichtbaar wordt hoe de mythe groeit vanuit een kern van waarheid.
  • Bran wordt vergoddelijkt, waarbij zijn imposante gestalte een rol speelt, evenals zijn geheime afkomst (p. 20) en het feit dat hij de zee heeft overleefd. Hij is Aangeraakt. Dat zeg ik je. En daar moet je altijd mee oppassen. – O ja? – Dat zie je toch? Die man zit vol tover. (p. 67); Ik vertel jullie: het is een god, die we hier in ons midden hebben. Een god! (p. 70).

Tenslotte:

  • Vind je dat vrienden of vriendinnen dit boek ook moeten lezen? Of zou je het eerder sommige volwassenen aanraden?

Spelregels en tips:

  • Heb als docent een open houding: er is niet één waarheid, één oplossing of één goed antwoord. Een gesprek kan juist opbloeien door de diversiteit aan meningen en interpretaties.
  • De leerlingen moeten het boek goed kennen. Ze kunnen hun mening dan uitleggen aan de hand van fragmenten uit het boek. 
  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Laat de leerlingen merken dat hun antwoord belangrijk is.
  • Iedereen luistert naar elkaar. Er wordt niet door elkaar heen gepraat.
  • Stel geen gesloten vraag waarop maar één antwoord mogelijk is. Vraag liever: ‘Waar lees je dat?’, ‘Hoe bedoel je dat?’, of ‘Vertel eens…’.
  • Laat het gesprek niet langer duren dan nodig. Het ene boek geeft meer gespreksstof dan het andere. Dit boek van Paul Biegel geeft veel stof tot praten.
  • Deze manier om een groepsgesprek te voeren werkt het best als er regelmatig zo met elkaar wordt gepraat. Dan raken de leerlingen eraan gewend en vinden ze het leuk om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
  • Deze aanpak is gebaseerd op verschillende inspirerende boeken: Aidan Chambers: Vertel eens enDe leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001, en Jan van Coillie: Leesfeesten en boekenfeesten – Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken?, NBD/Biblion, Den Haag 2007.

Praten    terug naar boven

Over broodjeaapverhalen

‘Vertel!’ riepen ze. ‘Vertel!’ (p. 29)

Tegenwoordig zouden we de verhalen uit Anderland broodjeaapverhalen noemen. Volgens Van Dale is een broodjeaapverhaal een meestal gruwelijk, hedendaags volksverhaal dat als ‘waar gebeurd’ wordt verteld en vaak ook wordt geloofd, dat inspeelt op universele angsten en dat over de hele wereld als een soort mythe opduikt

Het Urban Legends Archive op internet geeft een andere omschrijving. Een broodjeaapverhaal duikt spontaan op en kent meestal verschillende variaties, is grappig en/of griezelig, nodigt uit om door te vertellen en hoeft niet perse uit de duim gezogen te zijn.

Veel broodjeaapverhalen berusten op een kern van waarheid, waar later veel bij verzonnen is. Ze worden overal ter wereld verteld, soms al eeuwenlang, maar de naam die eraan gegeven wordt, verschilt van land tot land. Engelstaligen spreken van urban legends. Vlamingen hebben het over stadslegenden. In Zweden noemt men ze Klintbergare nadat publicist Bengt Klintberg enkele boeken met broodjeaapverhalen schreef.
De Nederlandse term broodjeaapverhaal dateert uit 1978 toen Ethel Portnoy een bundel wonderlijke korte verhalen publiceerde onder de titel: Broodje Aap. De folklore van de postindustriële samenleving. In het titelverhaal wordt een vrachtwagen met producten voor hamburgerrestaurants aangereden. De achterklep van de wagen valt open en een dode aap belandt op straat.

Zoek in de bibliotheek het boek van Ethel Portnoy en lees er elkaar uit voor. Of nog leuker: kies een verhaal, lees het, doe het boek dicht en vertel het na. Overdrijven mag, overdrijven moet, maar vertel het zó dat je het zelf gelooft!

Welke broodjeaapverhalen ken je zelf? Vertel ze elkaar!

Over een god en een wisselkind

En die jongen, die Malle, die week niet van zijn zijde. Die was ingetoverd door de vis-man. Dat krijg je gauw met zulke halfgaren, die komen van Elders. Die zijn gewisseld. Die Vis-man is ook van Elders. (p. 20)

- Dat heb ik toch al lang gezegd? Dat die twee bij elkaar horen? Allebei uit de Andere Wereld? De één een god, de ander een wisselkind? Ben je daar nog verbaasd over? (p. 81)

Zoek op internet bij Wikipedia wat een wisselkind is. In hoeverre vind je de beschrijving die daar gegeven wordt van toepassing op de Malle?

Wat zou de Keltische spreker hier bedoelen met die komen van Elders? En wat zou de andere spreker bedoelen met zijn opmerking dat die twee bij elkaar horen?

Lijken Bran en de Malle op elkaar? Wat hebben ze gemeen? Waarin verschillen ze?

Bran wordt op p. 67 een Aangeraakte genoemd. Door wie of wat zou hij aangeraakt zijn? Wat zou in het Keltische wereldbeeld een Aangeraakte betekenen? Een druïde?

Aan het eind van het boek roeit de Malle de zee op. Zijn dood tegemoet? Of zou hij, net als Bran, meer dood dan levend op een eiland aanspoelen? Waarom denk je dat? Verandert het verhaal als je kiest voor de interpretatie ‘aanspoelen’?

Over verhalen waarin je gelooft

- O, maar dat zal best. Uit zo’n toverberg komt altijd muziek. Van de heiligen die erin wonen. - Heiligen?

- Nou ja, zo heet dat tegenwoordig. De geesten in alle geval. (p. 64)

Het verhaal van Biegel speelt zich af in een overgangstijd tussen animisme naar christendom. In het animisme is alles in de wereld bezield. Overal wonen geesten: in bergen, bomen, zeeën, enzovoort. Die geesten heten volgens de spreker van bovenstaande citaten nu heiligen. Hier zie je een prille invloed van het opkomende christendom. Brandaan was volgens de overlevering een monnik die het christelijk geloof verbreidde. Vind je dat de Bran uit het verhaal overkomt als zo’n missionaris? Vind je Anderland een christelijk verhaal of een heidens verhaal? Onderbouw je argumenten met passages uit het boek.

Over namen voor Anderland 

‘Naar het westen, heer Bran? Jarenlang? En… gevonden? Anderland?’ (p. 31)

Die Vis-man is ook van Elders. Ja, ze zeggen van de Overkant, maar dat moet nog blijken. (p. 20)

Zoek in het boek allerlei namen die voor Anderland worden gebruikt. Maak samen een lange lijst. Zoek ook fragmenten waarin Anderland wordt beschreven en lees ze elkaar voor. Wat voor wereldbeeld ligt aan die opvattingen ten grondslag?

Vul de namenlijst voor Anderland aan met namen die niet in het boek voorkomen.

De Brandaan-mythes worden wel gezien als een metafoor voor een moeilijke, spirituele reis die iedereen in het leven moet maken om in het paradijs te komen. Wat vind je van die opvatting? Praat er met elkaar over. Geldt dat ook voor dit verhaal van Paul Biegel?

Doen    terug naar boven

Bran achterna varen

‘Dat schapeneiland,’ vervolgde de held, ‘dat was ook niet zo groot. ’t Is een groep bij elkaar, die eilanden daar, maar wat er wel groot was, dat waren de schapen. Godkalere, als ik je vertel (…).(p. 36)

‘We waren een rot-end noordwaarts gedreven, de poolster zagen we ’s nachts zowat recht boven onze kop (…)’ (p. 45)

‘Vuur ja. Gloeiende stenen die door de lucht vliegen, en een rood-hete brij die van de bergen af de zee in stroomt.’ (p. 46)

‘De zon,’ vertelde Bran, ‘die stond daar toch al zo raar laag, en die kwam op het laatst helemaal niet meer boven aarde. Het bleef donker. En koud dat het werd!’ (p. 47)

‘Een hoge berg van ijs lag midden in zee.’ (p. 54)

‘Tenslotte zijn we maar verder gevaren, nu eindelijk pal naar het westen. (…) Maar gelukkig, na ik weet niet hoeveel dagen kregen we land in zicht. Vruchtbaar land, dat was het eerste wat opviel: groen struikgewas, groene weiden,(…)’ (p. 55)

‘Niet te vertrouwen, die lieden daar, vertelden ze. Rare donkere kleren droegen ze, en hun gezichten hebben ze geverfd met één of ander spul.’ (p. 77)

Dit zijn citaten uit het verhaal van Bran in volgorde van zijn belevenissen onderweg.

Bekijk de postzegel. Pak de atlas erbij en probeer te lokaliseren hoe de route van Bran geweest zou kunnen zijn. Er wordt wel gesuggereerd dat Brandaan Amerika ontdekt zou hebben, duizend jaar vóór Columbus. Zinspeelt Biegel daar ook op of niet? 

Werkstuk schrijven over Bran en Brandaan 

Gewoon een drenkeling. Een dooie. (p. 13)

- Hij is Aangeraakt. Dat zeg ik je. En daar moet je altijd mee oppassen.

- O ja?

- Dat zie je toch? Die man zit vol tover. (p. 67)

Ik vertel jullie: het is een god, die we hier in ons midden hebben. Een god! (p. 70).

In het begin van het verhaal is Bran een aangespoelde drenkeling, meer dood dan levend. Aan het eind is hij vergoddelijkt: tot een god gemaakt. Wat voor aspecten hebben meegespeeld bij die verandering? Hoe gaat Bran in op de verlangens van mensen om hem heen? Zou Bran zichzelf zien als een god? Waar komt hij eigenlijk vandaan en heeft hij een geheime agenda? Schrijf op wie Bran volgens jou is en baseer dat op citaten uit het verhaal.

Paul Biegel noemt in zijn inleiding de christelijke monnik Brandaan als inspiratiebron voor zijn verhaal. Ga op zoek naar informatie over Brandaan. Lees bijvoorbeeld De reis van Sint Brandaan, Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw, vertaald in modern Nederlands door Willem Wilmink. Maak een werkstuk waarin je de figuren Bran en Brandaan met elkaar vergelijkt. Welke van de twee personages komt geloofwaardiger op je over? Hoe zou dat komen?

Werkstuk schrijven over Severin en zijn Brandaanboot

Er zijn veel vorsers naar de historische achtergronden; in 1976/77 heeft een Ierse historicus en zeevaarder, Tim Severin, in een boot van hout en leer, zoals in oude tijden werd gebruikt, een Brandaan-tocht ondernomen. Hij is via de Far Ör en IJsland in Amerika terecht gekomen en heeft daarmee aangetoond, niet alleen dat dergelijke tochten toentertijd mogelijk zijn geweest, maar ook dat veel van het fantastische uit de verhalen op realiteit berust. In zijn reisbeschrijving ‘The Brendan Voyage’ (Hutchinson 1978) schrijft Severin: ‘Andermaal kwamen de nuchtere feiten boven en kon een begrijpelijke interpretatie worden gegeven aan de wilde fantasieën uit de vertelling.’ (p. 8, inleiding Paul Biegel)

Zoek via internet meer informatie over Tim Severin en zijn zeereis die hij met een curragh, het type roeiboot van Brandaan, heeft gemaakt. Een interessant onderwerp voor een werkstuk.

Een verhaal steeds groter maken

De Keltische luisteraars van Bran maken diens verhaal steeds mooier, groter en wonderlijker.
Die hang naar sensatie is van alle tijden. Ken je daar zelf ook voorbeelden van? Vertel ze elkaar. Denk onder andere aan het roddelcircuit, zowel op persoonlijk niveau als in de media. En vergeet de hypes niet die soms via internet waanzinnig uitgroeien en waarvan bijna niemand weet hoe en bij wie het bericht is ontstaan.  

Hieronder volgt een grappig gedicht, geschreven door Annie M. G. Schmidt, over een gerucht dat steeds grotere proporties aanneemt, maar dat op het eind wordt ontzenuwd.

Hendrik Haan

Dag, mevrouw van Voort,
hebt u ’t al gehoord?

Hendrik Haan

uit Koog aan de Zaan

heeft de kraan open laten staan.

Uren, uren stond ie open.

Heel de keuken ondergelopen.

Denkt u toch es even!

En ’t zeil was net gewreven.

Tss, tss, tss.

Dag, mevrouw Van Doren,

moet u toch eens horen.

Hendrik Haan

uit Koog aan de Zaan

heeft de kraan open laten staan.

Zeven dagen stond ie open.

Heel het huis is ondergelopen.

Denkt u toch es even!

Alle meubels dreven.

Dag, mevrouw Van Wal,

weet u ’t nieuwtje al?

Hendrik Haan

uit Koog aan de Zaan

heeft de kraan open laten staan.

Zeven weken stond ie open.

Heel de straat is ondergelopen.

Denkt u toch es even!

Alle auto’s dreven!

Dag, mevrouw Verkamp,

weet u ’t van de ramp?

Hendrik Haan

uit Koog aan de Zaan

heeft de kraan open laten staan.

Zeven maanden stond ie open.

Heel de stad is ondergelopen.

Denkt u toch es even!

Niemand meer in leven!

Kijk, wie komt daar aan?

Hendrik Haan, uit Koog aan de Zaan.

Hendrik, hoe is het gegaan?

Had je de kraan

open laten staan?

O, zei Hendrik, ’t was maar even

en ’t verhaal is overdreven.

De keukenmat

een tikkie nat,

onverwijld

opgedweild,

Zó gebeurd, zó gedaan,

zei Hendrik Haan.

Alle dames gingen vlug

teleurgesteld naar huis terug.

Lees het gedicht met een groepje hardop voor en laat het klinken met diverse damesstemmen.

Schrijf ook een verhaal of een gedicht waarin je een bepaald gegeven steeds meer opblaast.

Dialogen voorlezen als toneeltekst

De hoofdstukken 16 (p. 33-35) en 18 (p. 38-42) bestaan geheel uit dialogen. Kopieer voor iedereen die meedoet één van deze hoofdstukken. Zoek met elkaar uit wie wat zegt. Geef die personages letters of nummers. Zet die letters of nummers vóór de dialoogtekst. Verdeel de rollen. Elke lezer streept met een marker de tekst aan van het eigen personage. Lees samen hardop het hoofdstuk als een éénakter voor. Zorg voor afwisseling, versnelling en vertraging in tempo, varieer van gefluister tot geschreeuw, eventueel met geroezemoes van bijval of afkeuring op de achtergrond. Probeer de klankkleur van de verschillende stemmen optimaal te gebruiken.   

Mijnheer Prikkebeen van de dichter J.J.A. Goeverneur lezen

Twee ton water, ongejokt,

Had hij vast wel ingeslokt,

Toen hij eindelijk, dik als wat,

Boven kwam weer uit het nat

En een klein zwart eiland vond,

Waar hij opkroop, tonnerond.

Ach, geen huis, geen boom, geen plant

Was daar op dat kleine land,

En het scheen wel dat het zwom.

Prikkebeen kijkt angstig om

En wordt dodelijk vervaard,

Want het eiland heeft ... een staart.

Kort en goed, het eiland was

Een gediert van 't walvisras;

En toen 't beest zich schudde, gleed

Prikkebeen er af.  Het deed

Op zijn bek en ... Prikkebeen

Vloog door 't wijde keelgat heen.

Dit zijn drie strofes met tekeningen uit het lange, verhalende gedicht Reizen en Avonturen van Mijnheer Prikkebeen. Na een schipbreuk spoelt hij aan op een eiland dat al snel een walvis blijkt te zijn: een bekend motief uit de Brandaanliteratuur. Vergelijk bovenstaand fragment met het walvis/eiland-fragment uit Anderland op p. 37/38. Wat is er inhoudelijk anders? En qua stijl? Neem in je vergelijking ook het fragment mee uit De eerste reis van Sindbad de Zeeman uit Verhalen uit Duizend-en-één-nacht. Zie de doe-suggestie hieronder. Een mooi onderwerp om je tanden in te zetten: vergelijkende literatuurwetenschap in de praktijk!

Lees de hele wonderbaarlijke geschiedenis van Mijnheer Prikkebeen (zie Voor wie verder wil lezen).

In de laatste strofe hierboven belandt Prikkebeen in de maag van een walvis. Ook dat is een bekend verhaalmotief: lees in de bijbel het verhaal over Jona!

Tekst herschrijven in de stijl van Biegel

We vervolgden onze koers tot we bij een paradijselijk eiland kwamen. Het schip ging voor anker en de kapitein legde de loopplanken uit zodat iedereen aan land kon gaan. Sommigen maakten eten klaar, andere wasten hun kleren en weer andere liepen zomaar voor hun plezier wat op het eiland rond. Ondertussen ging de bemanning eten, drinken en wat spelletjes doen. Ik was een van degenen die was gaan wandelen, maar toen ik onderweg was, hoorde ik de kapitein opeens uitroepen: ‘Hé, pas op, passagiers! Kom onmiddellijk naar het schip terug! Laat alle spullen achter en ren voor uw leven en moge Allah u behoeden! Dit is geen echt eiland, maar een enorme walvis, middenin de zee. Het zand is op zijn rug blijven liggen en er zijn bomen op gegroeid, waardoor het net een eiland lijkt. Maar toen jullie een vuur maakten, voelde de walvis de hitte en bewoog. Nog even en hij duikt onder en dan verdrinkt iedereen. Laat alle spullen achter en zoek bescherming, anders gaan jullie eraan!’

(Uit: Verhalen uit Duizend-en-één-nacht, verhaal De eerste reis van Sindbad de Zeeman, Lemniscaat 1993, p. 324-325).

In dit fragment uit een verhaal uit Duizend-en-één-nacht komt net als in Anderland van Biegel het motief voor van het eiland dat een walvis blijkt te zijn. De schrijfstijl is echter totaal anders dan die van Biegel. Herschrijf dit fragment in zijn stijl. Dus met dialogen in spreektaal en korte, onaffe zinnen. En met typisch Biegeliaanse stijlfiguren als alliteratie, herhaling, opsomming, overdrijving en neologisme. Laat je fantasie de vrije loop! Vergelijk jouw bewerking met die van klasgenoten. Welke versie is het meest Biegeliaans? Welke het grappigst? Wiens taalgebruik is het meest natuurlijk?

Links    terug naar boven

Reacties naar aanleiding van deze lestips zijn zeer welkom. U kunt ze sturen naar: lestips@woutertjepieterseprijs.nl