Terug

Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1992

Laat de gevaarlijkste zin uit het juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs van vorig jaar het begin van het rapport van dit jaar zijn. "Wanneer we ons tot de betere helft bepalen, staat het Nederlandse kinderboek er, tenminste wat de kwalíteit aangaat, beslist niet slecht voor." "Niet slecht" is een iets gedempt synoniem voor “goed”. Een dergelijke zin veroorzaakt in sommige hoofden nog altijd lichte explosies. Het oordeel leidt daar tot de ergernis om de verwatenheid: de volwassenen oordelen over wat de kinderen lezen. Het oordeel is literair. Dat leidt nog altijd tot een zware slag in genoemde hoofden. Het karakter van de laatste dreun zal duidelijk zijn: een slecht geacht, maar door kinderen veel gelezen en bewonderd boek zal nooit de prijs krijgen genoemd naar het jongetje wiens hoofdje overliep van roverslíederen, die door meester Pennewip werden afgekeurd. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de leden van de jury van deze prijs behalve de pruik verder alle eigenschappen van Pennewip hebben.

Het bericht, dat ik dit jaar voorzitter van de jury ben, was nauwelijks gedrukt of in een column alle meningen in dit land staan in de columns werd voorspeld dat deze keer zonder twijfel de prijs zou gaan naar een boek over een kikker in een geloofscrisis. Al zou de reductie van theologische taal tot zacht gekwaak een boeiend literair werk voor kinderen kunnen opleveren, zeker in dit kikkerland, het boek is helaas nog niet verschenen.

Voor de allerlaatste keer wordt hier gezegd: deze jury schrijft niet voor wat kinderen moeten lezen. Zij bekroont een boek dat kinderen heel goed zouden kunnen lezen. Sommige kinderen. Welke? Dat kunnen we niet weten. Een kind moet bij zijn lectuur geluk hebben. In elk hoofd passen maar enkele boeken precies. Dat zijn de voor het hele leven beslissende boeken. De jury kan proberen het geluk te helpen. Misschien juist omdat alle vier juryleden in hun jeugd heel veel geluk hebben gehad, kunnen zij een dialoogje als het volgende tot onderwerp van een bespreking maken:
"Op zijn verjaardag kreeg de eekhoorn een cadeautje van de krekel.
'Het is een verrassing', zei de krekel. 'Wat leuk', zei de eekhoorn. 'Dank je wel.' Er zat een rood papiertje om de verrassing, met daaromheen een touwtje met een knoop erin. De eekhoorn begon aan de knoop te peuteren. 'Niet doen', zei de krekel. 'Het moet een verrassing blijven', zei de krekel. 'O', zei de eekhoorn. Hij legde de verrassing op een stapel cadeaus achter hem."

Het is uit het boek "Misschien waren zij nergens" van Toon Tellegen, dat de jury tot haar spijt niet heeft kunnen bekronen. Wat in dat stukje proza gebeurt is een gedachtenspel, maar niet minder een taalspel. Een prachtig misverstand van twee kanten, die beide een abstractum concreet nemen, wordt er heel humoristisch in weergegeven. Het geluk om die verrassing is bij de jury groot, maar het vermoeden om het geluk dat een passage als deze in sommige kinderhoofden kan doen ontstaan, is groter. Is onze bewonderíng voor een dergelijk stuk proza een literaire? Natuurlijk. Want er gebeurt hier iets ongewoons met taal. En we onderschatten een kind als we menen dat het dat niet door heeft; het denkt bovendien veel concreter en minder overdrachtelijk dan volwassenen. Het verstaat daardoor ook vaak poëzie verrassend goed.

Elk woord in het gecíteerde stukje werkt aan het effect ervan mee. Er zit geen geruis in de taal ervan. Waar dat geruis, dat tot dode taal kan leiden, zich manifesteerde, werd de jury achterdochtig en kritisch. Al is de gemiddelde kwaliteit van het Nederlandse kinderboek hoog, er is ook heel veel ruis in de taal van veel boeken aanwezig. Daar dient het gemak de schrijver en niet de lezer. Als een heel goed voorbeeld van de mogelijkheden van taalgebruik in een verhaal waarin minieme dingen levensbetekenis krijgen, wil de jury graag noemen het boek "Wijd weg" van Joke van Leeuwen. Voor het werk van Wim Hofman en dus ook voor diens vorig jaar verschenen "De kerstreis" geldt hetzelfde.

Wanneer over die gemiddelde kwaliteit wordt gesproken, doelt de jury ook op de uitvoering van de boeken en dus ook op de íllustraties. Omdat ín dit land pas iets geloofd wordt als er ín een oordeel enige negativiteit meespreekt, meent de jury zich even af te mogen vragen, of niet het gevaar dreigt dat het beeld de mogelijkheden van de tekst gaat overtreffen. De jury denkt daarbij bijvoorbeeld aan de werkelijk schitterend uitgevoerde boeken van de voor het onderwijs bedoelde reeks: "Niet storen, ik lees", waarvan de delen worden gemaakt door verschillende auteurs en beeldende kunstenaars. (Het ís merkwaardig, dat degenen die de kinderziel voor literatuur willen behoeden, zich nooit uitspreken tegen de vaak zeer moderne kunstwerken van de illustraties. Toch moet de foto hun hoogste ideaal zijn.) Als een der mooiste boeken van het afgelopen jaar wil de jury graag noemen "De prinses van de moestuin" van Annemie en Margriet Heymans. Zij tekenen ook voor het drievoudig verhaal van moederhuís en moedergrond.

Het kan u alleen al uit de enkele titels die hier zijn genoemd, duidelijk zijn, dat de jury geen ongelukkige tijd heeft gehad. De grijze verveling, veroorzaakt door een aantal niet zo geslaagde boeken, wordt snel vergeten. In zijn genre is er een aantal kinderboeken waarop de literatuur binnen haar eigen genre trots zou zijn. Wij pretenderen niet, te weten hoe kinderen op al dat voortreffelijks van taal en beeld zullen reageren. Maar bij de gegeven mogelijkheid tot reactie, moet het best mogelijke alle kansen krijgen in dat kostbare domein van de verbeelding, die één enkele zin de mogelijkheid tot uitgroei in een leven van lezen kan geven.

"Weerwraak is scheppend", staat ergens bij de schepper van Woutertje Pieterse, Multatuli. Hij heeft gelijk. Een boek als weerwraak het is een droom en niet van de slechtste. Het boek, zelfs als het nooit in de openbaarheid komt, geeft de grote voldoening van het vastleggen.' "Het is niet onopgemerkt gebleven." Het geloof in de bezwerende of wrekende macht van het geschreven woord is groot. Ik citeer nu:
"Dit is mijn dagboek. Maar het is geen echt dagboek, waarin je schrijft over jezelf. Het is een dagboek over juffrouw Kachel, mijn juffrouw op school.
Ik schrijf erin als ik zeker weet dat er niemand in de buurt is.
En alleen over juffrouw Kachel.
Als ik er niet in schrijf ligt het in een geheime bergplaats. Na mijn dood mag iedereen het lezen.
Als juffrouw Kachel dan nog leeft dan hoop ik dat ze haar verdiende loon zal krijgen."

Het zelfbedrog in de tweede zin is heel aardig, ontroerend zelfs: het dagboek gaat niet over de schrijver ervan, maar over juffrouw Kachel. Maar zijn hoofd is het centrum van alles. Geloof in de macht van het geschreven woord heeft de jongen ook. Na zijn dood zal zijn dagboek nog uitwerking hebben. Maar misschien heeft hij vooral geloof in de onverwoestbare vitaliteit van juffrouw Kachel, want ze zou hem wel eens kunnen overleven. Tegenover haar onverwoestbare kracht heeft hij maar twee wapens: zijn dagboek en zijn verbeelding. En beide moeten hem even het geluk van de winnaar geven. Elke dagboekaantekening is een tijdelijke triomf van deze kleinste Joris uit de heldengeschiedenis. Elke aantekening ís ook het bewijs van de vindingrijkheid van de haat, die in verbeeldingrijk vernuft niet voor de liefde onderdoet. De haat heeft met de liefde ook dit gemeen: hij centraliseert alles rond zijn object. In het dagboek van de jongen zien we de hele wereld "verkachelen". Het bewijst de alomtegenwoordigheid van de juffrouw in de wereld van de jongen en vooral in zijn hoofd: daar zit ze levensgroot in.

Alles herinnert hem aan haar, alles zet zijn gedachten van weerwraak ín beweging. Maar hij is machteloos. Hij heeft alleen zijn boek. Hoe zelfs in de onschuldigste en meest herkenbare, misschien zelfs conventionele jongensfantasie juffrouw Kachel zichzelf binnenlaat, kan deze dagboekaantekening bewijzen. Ik citeer het grootste deel ervan:
"Als ik heel goed kan voetballen kom ik in het Nederlands Elftal.
Dat is mijn liefste wens.
In mijn gedachten gebeurt het soms.
Samen met Abe en Clavan en keeper Landman.
Als ik dan een doelpunt heb gezet mag ik iets voor de radio zeggen.
'Hoe kwam u op dat doelpunt?'
Ik moet natuurlijk niet opscheppen.
'Nou ja, ik kreeg hem toevallig op mijn schoen... maar mag ik eerst even zeggen dat er één verschrikkelijk iemand bestaat in Nederland en dat is juffrouw Kachel... nou ja, en toen dacht ik: ik kan hem het beste in de rechter bovenhoek schieten en dat deed ik toen.'"

Het stukje bewijst ook, dat het dagboek lang in de geheime bergplaats is geweest. Abe, Clavan en Landman zijn spelers van zwart-wit-foto’s, er was nog geen televisie en vooral: de verslaggever spreekt de voetballer aan met "u". Het dagboek lijkt een posthume uitgave te zijn. De schrijver zou nu rond de vijftig zijn. Dat is hij natuurlijk ook. Hij heeft het overleefd, maar niet overwonnen. Hij schreef de strafregels van zijn jeugd in het net.

De taal in het jongensdagboek is, hoe kan het anders, heel eenvoudig, maar ongewoon efficiënt. Elke dagboekaantekening is een heel summier verhaal. Samen zouden de dagboekverhalen, door hun taal, maar ook door hun concentratie op de ene figuur en haar altijd slaande hand, door de voortdurende machteloosheid van de jongen ook, door de vindingrijke verbeelding en het gebrek aan begrip dat hij thuis vindt, door de isolatie van de jongen, van dat alles het gevolg, iets benauwends kunnen krijgen, maar het tegendeel is het geval: ze werken bevrijdend. Want het is bekend geworden. Oude haat roest niet. Haat scherpt de blik. Hij verbroedert ook, want in ieders leven is een juffrouw Kachel, zeker in het leven van ontelbare kinderen.

Het zal inmiddels duidelijk zijn. De jury heeft met de vreugde die de herkenning van de machteloze haat geeft, dit jaar met de Libris Woutertje Pieterse Prijs bekroond het boek Juffrouw Kachel van Toon Tellegen. Veel van haar overwegingen zijn in hst voorgaande al genoemd. Z.ij wil er deze aan toevoegen:

-       De gewaagdheid van het onderwerp.

-       De superieure manier waarop in het boek de schijn van kindertaal is gerealiseerd. Voor de slechte verstaander: het gaat om het woord "schijn". Die realisatie is een niet geringe literaire prestatie.

-       De humor in het boek, gevolg van de rijke verbeelding van de jongen.

-       De intensiteit van het verhaal-karakter van de vaak summiere aantekeningen. Juist dat verhaal-karakter geeft de dagboekbladen de ruimte van het dagelijks leven en ontnemen aan de figuur van de jongen uitzonderlíjkheid.

-       De adequate wijze waarop de inhoud van het boek in de bandillustratie en de tekeningen van Harrie Geelen gestálte heeft gekregen. De jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs kijkt, zoals bekend, naar het boek als geheel.

Een dagboek heeft geen einde. Dit boek, naar het schijnt, dus ook niet. Er lijken geen winnaars en geen verliezers te zijn, er lijkt niets opgelost. Met een "Ik wou"'-zin eindigt het boek. Maar er is een einde en een oplossing. De publikatie van het dagboek. Dus het boek Juffrouw Kachel zelf. "In Amerika kun je een moordenaar huren", "Ik ga een circus oprichten", "Als ze doodgaat zal ik haar meteen vergeten", het is allemaal gewenst, maar niet gebeurd. Maar één ding is uitgekomen. Ik citeer:
"Als ik schrijver ben mag ik zelf verzinnen hoe het met íemand afloopt.
Dat is het leukste volgens mij.
Als ik vijftien ben begin ik een boek te schrijven.
Maar eerst over anderen. Pas als ik een echte goede schrijver ben schrijf ik een boek over juffrouw Kachel.
Ik ben benieuwd hoe dát afloopt!"

Toon Tellegen heeft geduld kunnen opbrengen. Da afloop is nu aan u allen bekend. Juffrouw Kachel kreeg het eeuwig leven van de literatuur.

Amsterdam, 5 maart 1992

De jury

Kees Fens, voorzitter
Aukje Holtrop
Jacq Vogelaar
Joost van de Woestijne

Terug