door Lieke van Duin en Jos van Hest

Josja Pruis

Harm de Jonge, 2006

> Boek    terug naar boven

Josja Pruis Josja Pruis is een intrigerend, raadselachtig en spannend boek over een korte maar intense vriendschap. Het verhaal speelt zich af in een vissersstadje aan zee in het najaar van 1956. De verteller is Homme Prins, een jongen van een jaar of twaalf, dertien, in stilte verliefd op zijn klasgenootje Ada Breugel. Samen met haar vertelt hij over Josja Pruis, een jongen die twee maanden bij hen in de klas zat en daarna net zo plotseling verdween als hij was verschenen.

De nieuwe was een rare. Josja draagt bijna altijd een rode muts. Hij heeft een groot hoofd en er loopt een soort litteken over zijn voorhoofd, van boven naar beneden. Meestal zit hij achter in de klas een moeilijk Frans boek te lezen. En soms spreekt hij geheimtaal. Hij is eigenlijk een Siamese tweeling, vertelt hij. Hij heeft twee stel hersens: die van hemzelf zitten links en die van zijn broer Kai rechts. Hij is de denker, Kai de doener; hij is de monnik, Kai de soldaat. En omdat beiden in één hoofd zitten, is het daar erg vol en zijn er van hen allebei bepaalde hersendoosjes platgedrukt. Het litteken markeert het tussenschot tussen Josja en Kai. Aldus Josja, die door zijn klasgenoten tot keizer gekroond wordt, maar door kinderen van een andere school gepest.

‘s Avonds in bed was ik nog met Josja bezig. Ik had nog nooit iemand ontmoet die me zo aan het denken zette. Dat was het verschil met Lubbe. Met hem praatte ik over voetballen, over huiswerk, over Ada. Met Josja ging het om dingen waar ik nog nooit van had gehoord. Homme herkent een aantal dingen van zichzelf bij Josja. Allebei missen ze een vader en Homme heeft zelf ook een tweelingbroer gehad. Die is bij hun geboorte overleden. Homme’s moeder is erg zwijgzaam, zowel over zijn overleden vader als over zijn broertje.
Ik hoorde Josja naast me ademen. Zo zou het met een broer geweest zijn, dacht ik. Ik verlangde ineens naar een broer. Iemand die zo dicht bij je is dat hij een beetje jou is. Tobi, mijn dode tweelingbroertje: als hij groot geworden was, had hij nu net als Josja naast me kunnen zitten.

Homme wordt ook geïnspireerd door de ideeën van Josja over reïncarnatie. De overleden vader van Homme zou in een ander lichaam teruggekeerd kunnen zijn. En zijn broertje Tobi ook. Misschien is Josja wel zijn overleden broer!

Eén van de weinige dingen die Homme en Ada in november nog van Josja hebben, is zijn dagboek met roodgemarmerd kaft. Daaruit komen ze iets meer te weten over Josja’s verleden in een weeshuis (het Witte Huis) en over zijn begeleider daar (Vet Varken), die niet van hem af kon blijven.
Het boek is in eenvoudige taal geschreven en spoort aan tot filosoferen: Wie ben ik? Wat is vriendschap? Wat is het verschil tussen vriendschap en verliefdheid? Word je door contact met anderen meer jezelf? Waar raken genialiteit en gekte elkaar? Kunnen twee zielen in één lichaam wonen? Kunnen twee mensen in één lichaam wonen? Bestaat reïncarnatie? Zou het waar kunnen zijn dat Homme en Josja dezelfde vader hebben?

Josja Pruis is niet alleen een boeiend denkboek, maar ook een spannend verhaal over verzwijgen en willen weten, over gepest worden en wraak nemen, over vriendschap en verliefdheid, over raadsels en antwoorden die weer nieuwe raadsels oproepen. En dat tegen het ruige decor van de allesoverheersende kracht van wind en zeewater.

> Leeftijd en (voor-)lezen    terug naar boven

De hoofdpersonen hebben verschillende vakleraren en zitten dus op de middelbare school. Aan de lesstof te oordelen is het de eerste klas. Op zich is dat natuurlijk heel interessant voor kinderen uit de bovenbouw van de basisschool. Maar de hoeveelheid indringende thema’s die aan de orde komt – een broer in je hoofd hebben (schizofrenie?), reïncarnatie, een begeleider met pedofiele neigingen, verliefd worden op ‘de vijand’ in de oorlog – maken het boek voor veel 11-jarigen behoorlijk zwaar.

Als voorleesboek in de bovenbouw is het echter wèl geschikt. Want dan bestaat de mogelijkheid om moeilijke passages gezamenlijk te bespreken.

Voorleestips

Hoofdstuk 1: Een vergeten hoek van ons land, p. 7-12 (maakt nieuwsgierig).

Hoofdstuk 18: De slag in de Kromme Steeg, p. 95-100.

Hoofdstuk 20: Een zeehond in de Rietlanden, p. 105-109.

Hoofdstuk 22: Een bijl in mijn hoofd, p. 113-118.

> Groepsgesprek    terug naar boven

Een goede manier om een jeugdroman als geheel klassikaal te bespreken is door Aidan Chambers ontwikkeld. Chambers is een Engelse jeugdboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar hij is ook een specialist in leesbevordering en beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving (Biblion 2001). De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool, op het vmbo en in de onderbouw havo/vwo.

De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer dat de klas ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor, die meestal veel reactie ontlokken:

  1. Wat vind je leuk/goed aan het boek?

  2. Wat vind je niet leuk/niet goed aan het boek?

  3. Wat vind je moeilijk?

  4. Zie je ook bepaalde patronen die zich herhalen?

De antwoorden van de leerlingen op deze vragen zet u in steekwoorden op het bord.

De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren leerlingen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van een boek. Als ze daar eenmaal mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: zo is er bij sprookjes vaak sprake van drie opdrachten, drie wensen, en van getallen als 3, 7 en 12; fabels zijn korte verhalen over sprekende dieren, met vaak een spreekwoord als moraal; poëzie is gecondenseerde, beeldende taal die zich niet altijd makkelijk prijsgeeft, met vaak een clou aan het eind; en een jeugdroman is vaak een queeste, een zoektocht vol struikelblokken naar de eigen identiteit en/of naar volwassenheid.

De patronen kunnen zitten in de dingen die de leerlingen leuk/goed, niet leuk/niet goed of  moeilijk vinden.

Voorbeelden uit Josja Pruis:

  • Het boek heeft een strakke opbouw met vier soorten teksten:

  • hoofdstukken in de tegenwoordige tijd, verteld door Homme tussen 13 en 24 november 1956 (de oneven hoofdstukken);

  • flashback-hoofdstukken in de verleden tijd, waarin Homme vertelt over de gebeurtenissen tussen 17 september en 24 oktober 1956 (de even hoofdstukken);

  • bladzijden uit het Rode Marmerboek van Josja (in de oneven hoofdstukken);

  • fragmenten van nieuwsberichten (als begin van de even hoofdstukken);

  • Het boek bevat veel raadsels en geheimen: Wat is er met Josja Pruis? Waar komt hij vandaan? Hoe kan het dat hij vloeiend Engels en Frans spreekt? Waarom spreekt hij soms geheimtaal? Wat is er met zijn ouders gebeurd? Waarom moet de moeder van Homme vaak huilen? Hoe zit het met die dode Duitsers op het kerkhof?

  • Veel hoofdstuktitels lijken qua structuur op elkaar: Een broer in je hoofd; Een taaldoosje in de knel; Een keizer in het fietsenhok; Een zeehond in de Rietlanden.

  • Seksueel misbruik komt meerdere malen voor: door Vet Varken en door de Franse leraar Oostzaan.

  • Door het hele boek heen speelt verliefdheid een rol, steeds op de grens van vriendschap.

  • Door het hele boek heen speelt de fascinatie van Josja voor Siamese tweelingen en lichamelijke dualiteit een rol.

  • De afgedrukte foto’s en tekeningen uit het Rode Marmerboek zijn alle van mensen met een afwijking (Siamese tweelingen en mensen die op dieren lijken).

Zodra de leerlingen doorhebben dat dát nu patronen of stramienen zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden leerlingen na zo’n bespreking moeilijke aspecten niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.

Tips

  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.

  • De leerlingen moeten het boek goed kennen.

  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Geef de leerlingen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.

  • Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.

  • Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders zijn de leerlingen er snel over uitgepraat. Josja Pruis is zeer geschikt, evenals de acht boeken uit de reeks ‘Schatkist van de Jeugdliteratuur’ van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs en de Volkskrant, waarvoor ook lessuggesties zijn gemaakt.

  • De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die regelmatig wordt gehanteerd. Dan raken de leerlingen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.

  • Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.

> Praten    terug naar boven

Over geen vader hebben

Volgens mijn moeder is mijn vader een paar maanden voor ik geboren werd overleden. Hij heeft mij nooit gezien, ik heb hem nooit gezien.

‘Mijn moeder wil er niet over praten,’ zeg ik. ‘Als ik ernaar vraag, zegt ze dat ik nog te jong ben, dat ze me later alles zal vertellen.’ (p. 10)

Homme heeft geen vader. Zijn moeder wil er niet over praten. Lijdt Homme daaronder, denk je? Wat vind je ervan dat zijn moeder niets zegt over zijn vader? Waarom zou ze dat doen? Keur je dat goed? Waarom (niet)?

Mag/moet een kind weten wie zijn vader is? Hoe oud moet je daarvoor zijn? Stel je voor dat jij net als Homme geen vader hebt en je moeder wil er niet over praten, wat zou jij dan doen?

Over reïncarnatie

Hij vertelde dat hij bloemenverkoper in Istanboel was geweest. Niet zolang, want hij was in een steegje doodgestoken. En daarna was hij monnik in Parijs en boekenschrijver in België geweest. En nu dus Josja Pruis. (p. 81)

Josja gelooft dat als mensen sterven, hun ziel voortleeft en opnieuw geboren wordt in een ander lichaam. Dat heet reïncarnatie. Geloof jij dat ook? Waarom (niet)? Vind je het een mooi, grappig, stom, onzinnig, wijs of troostrijk idee?

Als je erin gelooft, wat denk je dan dat je in jouw vorige levens bent geweest?

Als je er niet in gelooft, probeer het je dan toch voor te stellen. Gebruik je fantasie!

Over verliefd worden op een ‘vijand’

Mam pakt haar zakdoek en knijpt erin. Ik ben bang dat ze gaat huilen en dan niks meer wil zeggen. Ze kijkt van Ada naar mij. Ze schuift haar hand over de tafel. Maar als ze me bijna aanraakt, trekt ze hem toch weer terug. Ze glimlacht naar me en knikt.

‘Ik hield van je vader,’ zegt ze. ‘Wat maakt het dan uit dat hij een vreemde was die niet bij ons hoorde? Dat hij een Duitser was? Maar ze vonden dat ik met de vijand heulde. En toen de oorlog voorbij was, schoren ze me kaal.’ (p. 132)

Wat de moeder van Homme Prins na de oorlog overkwam, gebeurde met veel meisjes die in de oorlog verliefd waren geworden op een Duitse soldaat. De mensen noemden dat ‘heulen met de vijand’, en dan was je dus ‘fout’.

Wat vind je daarvan? Is het slecht om in oorlogstijd verliefd te worden op iemand die ‘bij de vijand hoort’? Stel dat het inderdaad slecht is, moet je daar dan voor worden gestraft, bijvoorbeeld kaalgeschoren? Denk je dat in de oorlog álle Duitsers tegen de Nederlanders waren? Denk je dat alle Duitse soldaten die moesten vechten tegen de Nederlanders dat uit overtuiging deden? Wat zou jij doen als je gedwongen werd te vechten tegen mensen waar je niets tegen hebt?

Over karikaturen

‘Alle mensen lijken op dieren,’ zei hij. ‘Als je goed kijkt, zie je dat iemand een vos is, een kameel of een schaap.’ (p. 68)

Josja Pruis tekent de mensen uit zijn omgeving in zijn Rode Marmerboek als dieren. Zo tekent hij Lubbe Luiten als koe:

Dit noem je een karikatuur.

In de negentiende eeuw was er in Frankrijk een beroemde schilder, Honoré Daumier (1808-1879), die de vader van de karikatuur genoemd wordt. Toen hij in 1831 een karikatuur publiceerde van de Franse koning Louis-Philippe, moest hij voor straf een half jaar de cel in. Zo tekende hij koning Louis-Philippe, niet als dier maar als fruit:

Bekijk beide karikaturen. Lijken ze op elkaar? Waarin wel? Waarin niet?

Is de karikatuur van Lubbe Luiten spottend? Wat vind je ervan dat Honoré Daumier een half jaar de cel in moest vanwege die karikatuur? Vind je dat je een karikatuur altijd net zo spottend mag maken als je zelf wilt? Of zijn er grenzen? Zo ja, wat mag dan wel en wat niet in een karikatuur? Praat erover met elkaar. Geef argumenten! (Zie ook Doe-opdracht ‘Van mensenhoofden dierenkoppen maken’.)

> Doen    terug naar boven

De plaats zoeken waar het verhaal zich afspeelt

Omdat we hier aan de rand van de wereld wonen en er niks spannends gebeurt. Bij de haven staat een modern koelhuis waar de vissers hun vis lossen, dat wel. Maar verder is alles nog net zoals op de foto’s uit het album van mijn opa en die zijn van voor de oorlog. Er is een lange weg naar ons stadje, een doodlopende weg. Als je verder wilt, moet je over diezelfde weg weer terug. Er komen bij ons eigenlijk alleen mensen die er echt moeten zijn. (p. 7)

Zoek in het boek andere zinnen en fragmenten die informatie geven over de plaats waar het verhaal zich afspeelt. Lees ze elkaar voor.

Pak de kaart van Nederland erbij. Zoek met elkaar uit in welk havenstadje het verhaal zich afspeelt.

Een dialoog schrijven tussen twee personages in één hoofd

‘We zijn met zijn tweeën, maar we hebben één lichaam. In ons hoofd zitten gewoon twee stel hersens, snap je?’

We bleven hem aankijken met ogen groot van verbazing. Lubbes mond zakte zelfs open en bleef even zo staan.

‘Heeft die ribbel op je kop ermee te maken, Josja?’

‘Er zit een schotje achter.’

Hij legde uit hoe het precies zat. Zijn broer woonde zogezegd bij hem in. Josja zat links, zijn broer rechts in het hoofd. We hadden even tijd nodig om ons dat voor te stellen. (p. 25)

Josja heeft een broer, Kai, in zijn hoofd. Is het gek om een broer of zus in je hoofd te hebben? Verzint Josja het, of zou het echt kunnen?

Overkomt het jou wel eens dat je verschillende stemmen in je hoofd hoort die elkaar tegenspreken? De ene stem zegt bijvoorbeeld dat je iets beslist niet moet doen en de andere zegt dat je dat juist wèl moet doen. Bedenk een onderwerp voor zo’n twistgesprek in je hoofd. Heb je zoiets nooit meegemaakt? Gebruik dan je fantasie.

Schrijf een dialoog tussen stem A en stem B in je hoofd. Kijk op bladzijde 75 hoe Harm de Jonge dat doet. Laat je door hem inspireren en schrijf een nóg feller twistgesprek.

Oefenen in ‘oral history’

24 oktober 1956

Het Hongaarse volk komt in opstand: in Boedapest halen arbeiders het achttien meter hoge standbeeld van Stalin omver. In Harlingen slaat het paard van de melkventer op hol, terwijl op de bok van de melkwagen een vierjarige kleuter zit. (p. 105)

Dit stukje staat boven aan hoofdstuk 20. Het komt uit de agenda van Lubbe Luiten, vriend van Homme. Elk even hoofdstuk begint met zo’n fragment. Lees ze allemaal.

Welke vragen roepen ze bij je op? Welke namen ken je niet? Zoek op internet naar antwoorden. Ga in je omgeving naar een 65-plusser, bijvoorbeeld je opa of oma. Lees hem of haar de stukjes van Lubbe Luiten voor. Vraag steeds om reactie. Wat weet jouw proefpersoon nog over die tijd? Welke herinneringen komen bij hem of haar boven? Weten ze bijvoorbeeld nog wie Lou de Palingboer was? Herinneren ze zich de Hongaarse opstand nog? Wat kunnen ze over hun ervaring met Elvis Presley vertellen? Of over de drooglegging van de Flevopolder? Probeer een zo goed mogelijk beeld te krijgen van wat ter sprake komt. Neem het gesprek op een bandje op (of noteer de antwoorden).

Deze manier van interviewen van oude mensen heet ‘oral history’ (letterlijk: ‘mondelinge geschiedenis’) en wordt veel gebruikt door onderzoekers van de geschiedenis van de vorige eeuw.

Kies uit je materiaal een onderwerp en werk dat uit tot een kort stukje ‘oral history’ van maximaal 300 woorden.

Naar ogen kijken

Haar ogen hebben weer die vreemde kleur. Ik zou er graag de naam van willen weten. Koningsblauw? Pauwblauw? Wat voor blauw is er zoal? (p. 21)

Haar ogen schitteren. Die prachtige kleur! Hemelsblauw? Zeeblauw? (p. 50)

Zijn ogen hebben de kleur van het water in de regenbak.  (p. 52)

Zijn ogen achter het glas waren lichtblauw met een donker randje. (p. 58)

In het boek worden vaak de ogen van diverse personages beschreven. Wat voor kleur ogen heb jij? Schrijf dat zo precies mogelijk op. Heb je in je ogen streepjes, vlekjes of randjes in een andere kleur? Is de kleur van je rechteroog (een beetje) anders dan die van je linker? Is de kleur van je ogen altijd hetzelfde? Kijk in de spiegel om te zien of je het goed hebt opgeschreven.

Vorm met een goede vriend of vriendin een tweetal. Vertel, zonder elkaar in de ogen te kijken, wat voor kleur ogen de ander heeft. Kijk na afloop van het gesprekje of het klopt.

Wat voor kleur ogen heeft je moeder, je vader, de gymmeester, de wiskundeleraar, de directeur van de school, de koningin? Maak samen een lijstje van een stuk of vijf mensen die je goed kent. Schrijf achter elke naam hun oogkleur. Controleer daarna of jullie het goed hebben opgeschreven.

De adie-taal leren

We begrepen er geen woord van, maar het klonk als een vervloeking.

‘Dadiet zadiet adiek jadie badietadield, jadie radietzadiek!’ (…)

‘Tradiep hadiem!’ riep Josja. (p. 46)

Josja spreekt en schrijft soms in een geheimtaal: de adie-taal. Ada en Homme komen erachter hoe die in elkaar zit. Op de plaats van een klinker komt steeds adie. Vertaal met deze sleutel bovenstaande zinnen.

Bedenk een andere zin die Josja zou kunnen zeggen in de adie-taal. Schrijf zijn geheime zin op en zeg hem hardop.

Schrijf je eigen naam in de adie-taal, plus je adres en telefoonnummer. Lees het hardop. Lees het nog een keer hardop, maar dan zo vlug mogelijk.

Voer met een vriend of vriendin een gesprekje in de adie-taal.

De tijd vangen in nieuws-zinnen

4 oktober 1956

In Lhasa, de hoofdstad van Tibet, krijgen ze voor het eerst elektriciteit. Boze Parijzenaars werpen koud water en vuilnis op rock-‘n-rollers die op straat dansen. (p. 64)

Hou een week lang het nieuws bij. Haal elke dag uit een (gratis) krant twee nieuwsfeiten: één belangrijk en één dat minder belangrijk is. Beide items moeten kenmerkend zijn voor deze tijd. Doe het in net zo’n stijl als Lubbe Luiten in Josja Pruis.

Lees na een week elkaars nieuws-items en bespreek ze. Welk soort onderwerpen zijn vaak gekozen? Welke nieuwsfeiten komen meerdere malen voor? Hoe komt dat? Komen alle aspecten van het leven en de maatschappij aan bod? Kiezen jongens andere onderwerpen dan meisjes?

Stel je voor dat mensen over vijftig jaar jullie teksten lezen. Krijgen ze dan een goed beeld van deze tijd?

Van mensenhoofden dierenkoppen maken

‘Alle mensen lijken op dieren,’ zei hij. ‘Als je goed kijkt, zie je dat iemand een vos is, een kameel of een schaap.’ (p. 68)

Josja tekent in zijn Rode Marmerboek de mensen uit zijn omgeving als een dier. Ada wordt op zo’n manier een marmot en Oostzaan een spitsmuis.

Knip uit kranten en tijdschriften portretten van mensenhoofden. Verander de hoofden met een zwarte viltstift in dierenkoppen. Kijk of je met zo weinig mogelijk lijnen van iemand een vos, een kameel of een schaap kunt maken. Zelf lijk je natuurlijk ook op een dier. Kopieer een foto van jezelf en tover je om in de vis, papegaai of krokodil die je bent. Verzamel de portretten en maak er een tentoonstelling van. (Zie ook Praat-opdracht ‘Over karikaturen’)

Een citaat zoeken voor op de achterflap

Op de achterkant van Josja Pruis staat een citaat uit het boek:

Het is voor mij een raadsel waarom hij juist bij óns kwam. Wie heeft besloten dat hij hier naar onze school moest? Wie wist dat vrouw Klinkhamer hem wel in huis wilde nemen? Iemand moest toch ook gezien hebben dat hij gebracht werd? Maar als je er naar vraagt, lijkt niemand iets te weten. Op een dag was Josja er dus gewoon. Hij bleef hier goed twee maanden en nu hij weg is, doen ze alsof hij er nooit geweest is.

De bedoeling van zo’n citaat is dat je als lezer meteen een idee krijgt waar het boek over gaat en hoe het is geschreven. Vind je dit een goed getroffen citaat? Ga in Josja Pruis op zoek naar een citaat dat je ook goed of beter vindt: een stuk of zeven regels die karakteristiek zijn voor de stijl en de inhoud. Het moet een fragment zijn dat de lezer nieuwsgierig maakt naar het hele boek zodat hij/zij het wil lezen.

Vergelijk het citaat dat jij hebt gekozen met de citaten van anderen. Praat met elkaar over hoe je hebt gezocht en wat je overwegingen waren. Welk citaat is het meest representatief voor het boek? En welk citaat maakt de eventuele lezer het meest nieuwsgierig? Kies samen het beste citaat uit.

> Links    terug naar boven

Deze lestips: www.woutertjepieterseprijs.nl

www.harmdejonge.nl

www.leesplein.nl

www.literatuurplein.nl

www.leesfeest.nl

www.van-goor.nl

www.kjoek.nl

Reacties naar aanleiding van deze lestips zijn zeer welkom. U kunt ze sturen naar: lestips@woutertjepieterseprijs.nl