Terug

Juryrapport Woutertje Pieterse Prijs 1999

 

Dames en heren,

Een opvallende eigenschap van de meer dan tachtig inzendingen van dit jaar - een die we toejuichen - was de grote diversiteit: het kinder- en jeugdboek is onderhevig aan een opmerke­lijke genreverbreding. Er was veel poëzie en veel didactisch, beschouwend of essayistisch pro­za. Maar tegelijkertijd moeten we constateren dat het leesboek (te definiëren als het boek dat je niet binnen een uurtje uit hebt) op zijn retour is, en dat lijkt ons minder  toejuichens- waardig.

In de afdeling ‘essayistiek’, was één boek dat eruit sprong. Als we per categorie een prijs zou­den mogen uitreiken, zou die hier naar Wat is een kat? van Midas Dekkers gaan. Dat boek, voortreffelijk vormgegeven door Stang Gubbels, getuigt, behalve van een voelbare liefde voor dit dier dat er is ‘om lief te hebben’, van een groot didactisch vermogen dat nergens tuttig of belerend wordt. Biologische en kunsthistorische gegevens sluiten in Wat is een kat? een uiterst gelukkig huwelijk.

In de afdeling ‘poëzie’ zouden we niet zo makkelijk een winnaar kunnen aanwijzen. Er waren mooie bundels van Elma van Haren, Eva Gerlach, Leendert Witvliet en Ed­ward van de Vendel. En er zat, als vanouds, veel poëzie in het proza van K. Schippers (Sok of sprei) en van Toon Tellegen (De verjaardag van alle anderen) en in het verrassende, helaas wat vlot in elkaar geniete toneelstuk Kleine, kleine zeemeermin van Imme Dros.

Maar zoals gezegd: we doen niet aan categorieën, althans de Woutertje Pieterse Prijs doet daar niet aan. Die is er gewoon voor het beste boek, en dat komt toch ook nu weer uit de categorie ‘proza’.

Net niet gewonnen heeft Gijsbrecht van de zojuist al genoemde Edward van de Vendel en Hanneke van der Hoeven. Of  ‘Van de Vendel’ een pseudoniem van de schrijver is of gewoon, toevallig, zijn echte naam, weten we niet, maar deze Gijsbrecht is in elk geval een verfrissende hervertelling van Vondels klassieke drama over trouw en over de ondergang van Amsterdam. Wie zich van Vondels barokke verzen vooral het moeizame geploeter herinnert, weet nu niet wat hem overkomt: deze Gijsbrecht is sprankelend, spannend, fel, laconiek en geestig. En ook in zijn uitvoering is dit boek een feest: de groteske, humor en drama vervlechtende zwartwitil­lustraties van Hanneke van der Hoeven stromen als een krachtig riviertje over alle pagina's.

Eveneens net niet gewonnen heeft Jubeltenen van Rita Verschuur. Dit boek is niet geïllu-­streerd maar gáát wel over tekeningen. En die zijn zodanig beschreven dat het de lezer geen moeite kost zich daar zelf een voorstelling bij te vormen. Hoofdpersoon is een slim meis­je van elf; het fragmentsgewijs vertelde verhaal cirkelt rond een tekenwedstrijd op school met alles wat daarbij komt kijken aan kinderlijke concurrentie, vriendschap, jaloezie, hielenlikkerij en vriendjespolitiek. ogal indrukwekkend is de manier waarop Verschuur zich in het hoofd van haar jonge heldin nestelt en de lezer subtiel laat meeleven met al haar angsten en verwachting­en. Of zij de prijs wint blijft tot het laatst toe ongewis.

Zo'n open einde kon de jury zich helaas niet permitteren. Zij moest kiezen. En dat deed ze, na een diepgravende discussie maar - conform de reglementen - unaniem, voor Bezoekjaren van Joke van Leeuwen.

Joke van Leeuwen publiceerde in 1998 twee boeken, Kukel en Bezoekjaren, twee geheel ver­schillende boeken maar wel degelijk ontsproten aan de dezelfde poëtische geest. Bezoekjaren vonden wij het verrassendst.

Omslag en titelpagina van dit boek maken overigens gewag van twee auteursnamen - in even grote letters en met een &-teken aan elkaar geklonken: Joke van Leeuwen & Malika Blain. Naar de aard van hun samenwerking moet de lezer gissen: waarschijnlijk heeft Blain vooral verhaalstof aangedragen en Van Leeuwen geschreven. Maar hoe dan ook: het is een zeldzaam mooi boek.

Het speelt in Marokko, zo'n dertig tot twintig jaar geleden. Niettemin gaat het, blijkens een mededeling voorin, om een fictief verhaal en om fictieve personages. Het verhaal wordt verteld door een meisje, Zima, dat in het begin een jaar of zes en ten slotte een jaar of zeventien is, een ontwikkeling die Van Leeuwen vooral indirect, in reageren en fantaseren, in taal en denken, tastbaar maakt. Het boek gaat over een van die drama's die destijds in Marokko en nu - bij voorbeeld - in Algerije zozeer aan de orde van de dag zijn dat ze hier hoogstens nog een miniberichtje op pagina elf of eenenveertig tussen het gemengde nieuws waard zijn: een jongen die zomaar - of liever: verdacht van staatsgevaarlijke, terroristiche activiteiten - wordt opgepakt en opgesloten.

We weten allemaal dat het gebeurt en voelen ons er allang machteloos bij. En als literair geïnte­resseerden weten we ook allemaal hoe gevaarlijk het is om toe te geven aan de drang juist dáárover te schrijven. Des te meer lof verdient Joke van Leeuwen, die er met ogenschijnlijk speels gemak in is geslaagd tussen alle valkuilen van wat gewoonlijk geëngageerde literatuur wordt genoemd door te laveren.

Bezoekjaren is geen moralistisch boek, doet niet aan robuuste politieke stellingnames en be­drijft geen sentimentele identificatie met de slachtoffers of agressieve eendimensionalisering van de vijand. Maar het gaat wel over mensen die in zulke barre omstandigheden leven dat ze tot die eenzijdigheid en die keuzes gedwongen worden - een dwang die trouwens op zichzelf al de definitie is van de terreur waar literatuur van niveau zich, ook per definitie, zover mogelijk van pleegt te verwijderen.

En Bezoekjaren is literatuur van het hoogste niveau. Door het perspectief bij Zima te leggen, die van het politieke en culturele engagement van haar oudere broers nog maar bar weinig begrijpt (en evenmin trouwens van hun moppen), slaagt Van Leeu­wen erin de clichés waar die broers zich aan vastklampen serieus te nemen (natuurlijk, ze neemt haar personages serieus) én tegelijkertijd, zonder gemakkelijke ironie, te relativeren. Bij voorbeeld in deze zin: ‘Amrar [zo heet Zima's oudste broer] was weggegaan in een ouderwetse broek van mijn vader, met een tas vol pamfletten om te proberen de massa's te bereiken en weer thuis te zijn voor het middag­eten.’

Maar Amrar bereikt de massa's niet en is evenmin voor het middageten thuis. En dan begint die ellendige tijd van onzekerheid, van zoeken en wachten, die Van Leeuwen zo indringend want met groot inlevingsvermogen en een scherp oog voor details beschrijft. Prach­tig is de passage waarin Zima's wanhopige vader door ‘publieke schrijvers’, een brief aan de koning laat typen, in klassiek Arabische, dus ook keurige, van alle emoties ontdane zinnen - bepaald niet het type hortende en stotende, aarzelende en in herhaling vallende zinnen waar dit boek mee vol staat; even prachtig zijn de passages waarin Zima's moeder, normaal de nuch­terheid zelve, kaartleg­sters en waarzegsters consulteert om iets over Amrars lot te achterhalen.

Het gaat hier, in zekere zin, om een sprookjeswereld vol exotische verschijnselen en het geloof in wonderbaarlijke ingrepen en reddingen; tegelijkertijd is de botsing van die sprookjeswereld met de wereld van de politieke terreur, van magie en geweld, gruwelijk echt. Het boek, zou je kunnen zeggen, varieert met eigentijdse middelen de oeroude volkssprookjesthematiek: het gaat vooral over machteloosheid en hoe desondanks de moed erin te houden.

Dat laatste mogen we, als aan geen ander, aan Van Leeuwen toevertrouwen. Zima is een ty­pisch Van Leeuwen-meisje: gevoelig, fantasierijk, ondernemend, eigenzinnig, niet kapot te krijgen. Zij geeft haar moeder tekeningen en moppen mee voor haar broers (want na Amrar wordt ook nog een tweede broer opgepakt), fantaseert over hun vrijlating en het feest dat daar­op volgt, zij verspreidt, kortom, door het hele boek een weldadige warmte en een solidari­teit van jewelste.

Bezoekjaren is een heel bijzonder boek, bijzonder ontroerend en bijzonder geestig, hoewel Van Leeuwen nooit gevoelig en geestig dóét. Ontroering en geestigheden zijn de automatische bij­produkten van een verhaal dat, ondanks alle zijpaden en vertragingen, een dwingend verloop heeft. En dat laat zien dat de Grote Thema's in de literatuur, die door sommigen zo node ge­mist worden, maar het best behandeld kunnen worden door de aandacht te richten op de peri­ferie van het alledaagse bestaan. Niets dan lof voor dit boek. Niets dan lof voor Joke van Leeu­wen.

 

Amsterdam, 4 maart 1999,

 

De jury:

Liesbeth Brandt Corstius,voorzitter;

Cornald Maas,

Cyrille Offermans,

Koosje Sierman, leden.

 

Terug