< Alle lessuggesties


U kunt deze pagina direct afdrukken of een PDF-bestand downloaden.

door Lieke van Duin en Jos van Hest

Ik ben Polleke, hoor!

Guus Kuijer, 2002

Boek    terug naar boven

Ik ben Polleke hoor! is het vijfde en laatste deel in de knap geschreven reeks boeken over Polleke, een meisje dat aan het begin van de serie elf jaar is en aan het eind dertien. Ze schrijft gedichten en heeft te maken met tal van eigentijdse problemen van kinderen in een grote stad. Polleke is verliefd op haar Marokkaanse klasgenoot Mimoen die in de flat tegenover de hare woont en die van zijn ouders met een Marokkaans meisje moet trouwen. Haar vader Spiek, in deel 1 nog een junk die geld steelt en beweert dichter te zijn, gaat naar Nepal en is in deel 5 een tot rust gekomen boeddhist geworden, in een lang Nepalees gewaad en met een Spiritueel Centrum. Tina, Polleke’s moeder, is intussen met Wouter, de meester van Polleke, getrouwd. Troost en rust vindt Polleke bij haar opa en oma die op een boerderij wonen en die met hun authentieke, nuchtere manier van geloven een stabiel tegenwicht vormen tegen alle labiliteit in Polleke’s onrustige stadsleven. Bij opa en oma heeft Polleke ook een eigen kalfje, dat ze naar zichzelf noemt.

In deel 4 sterft haar opa echter en in deel 5, Ik ben Polleke hoor!, staat het rouwproces om opa centraal, het herdenken van opa, het bedenken waar hij nu zou kunnen zijn en het filosoferen over de vraag of contact met opa nog mogelijk is. Daarbij speelt Polleke’s Mexicaanse vriendinnetje Consuelo een belangrijke rol. Maar ook wordt er een eerste behaatje gekocht, geeft Polleke Mimoen een gouden hartje met een portretje van haarzelf erin, en spelen de eerste huwelijksperikelen tussen haar moeder en Wouter op.

Hoewel het boek nog geen honderd pagina’s telt, is het rijk aan inhoud: rolpatronen, oordelen en vooroordelen, cliché’s en trends in relaties, geloof en ongeloof, cultuurverschillen en cultuurrelativisme, waarden en normen, outcasts en ‘normale’ mensen passeren de revue.

Veel wordt tot in het komische doorgetrokken, zoals het bezoek van ouderling Fijnders aan oma als Polleke en Spiek bij haar eten. Zinnetjes als Zijn hand was nattig en Hij keek naar Spieks jurk en slikte typeren deze kleingelovige ziel zoals Spiek hem noemt. Fijnders noemt Polleke’s onbevangen gebed, dat begint met Beste God, lachwekkend en spreekt oma bestraffend toe dat zij haar kleinkind niet heeft leren bidden zoals het hoort. Spiek zet hem dan even beleefd als vilein op zijn nummer, waarna oma aan Polleke vraagt: Smaakt het?

Uit dit voorbeeld blijkt al dat het geen probleemboek is; daarvoor worden de problematische situaties te lichtvoetig en relativerend behandeld, zij het zonder te bagatelliseren en op een liefdevolle manier. Zo zegt oma tegen Spiek over Fijnders nadat deze vertrokken is: Je weet niet half hoe die mensen lijden.

Guus Kuijer is in dit boek opnieuw een meester in economisch taalgebruik: met weinig woorden roept hij een wereld op, complex en compleet. Terugkerende details als een ramenlappende mevrouw, het cadeautje van Polleke voor Mimoen en de vraag of Mimoen wel eens op een kameel gezeten heeft, smeden deze wereld tot een hecht geheel.

Kuijers schrijfstijl is levendig, direct, met rake, recht-voor-zijn-raap dialogen in spreektaal en streektaal, zoals Echt wel!, Mieter op, jij! en Ach heremejee, de filestenen over ons!

Ik ben Polleke hoor! is een boek waarin humor en ernst tot een indrukwekkende eenheid verweven zijn, een boek dat aan het denken zet over leven en dood, geloven en niet geloven.

Leeftijd en (voor-)lezen    terug naar boven

De vijf boeken over Polleke zijn primair geschikt voor kinderen van 10-12 jaar, dus voor groep 7 en 8 van de basisschool. Polleke is in de eerste twee delen elf en wordt in deel 3, Het geluk komt als de donder, twaalf. Aan het eind van Ik ben Polleke, hoor! wordt ze dertien en gaat ze naar de middelbare school.

Omdat er zoveel grote maatschappelijke en levensbeschouwelijke thema’s aan de orde komen, zijn de boeken echter ook voor volwassenen interessant.

Ik ben Polleke, hoor! laat zich, evenals de andere delen, gemakkelijk in z’n geheel voorlezen. Het is opgedeeld in tien hoofdstukken, met elk een eigen spanningsboog. Het is zinvol maar niet noodzakelijk om de voorgaande delen te kennen: het boek staat op zichzelf.

Voor wie verder wil lezen    terug naar boven

  • Guus Kuijer: Polleke, Querido 2003. Omnibus met alle vijf delen over Polleke, waarvan de eerste en de vierde een Gouden Griffel kregen: Voor altijd samen, amen (1999), Het is fijn om er te zijn (2000), Het geluk komt als de donder (2000), Met de wind mee naar de zee (2001) en Ik ben Polleke hoor! (2001)
  • Guus Kuijer: Het boek van alle dingen, Querido 2004, Gouden Griffel, Gouden Uil. Uitwerking van de onderdrukkende mentaliteit van ouderling Fijnders uit Ik ben Polleke hoor! Thomas (9) wil gelukkig worden, maar dat valt niet mee vanwege het verstikkende, liefdeloze geloof van zijn orthodox calvinistische vader, die hem mishandelt als hij de tekst van een psalm verkeerd verstaat: Goede stierenheer, verlos onze ellendige zondagen…. Nederlands fundamentalistisch protestantisme in de eerste helft van de vorige eeuw, enigszins karikaturaal aangezet.
  • Guus Kuijer: Het grote boek van Madelief, Querido 2007. Omnibus met vijf boeken over Madelief: Met de poppen gooien, Grote mensen, daar kan je beter soep van koken, Op je kop in de prullenbak, Krassen in het tafelblad en Een hoofd vol macaroni. Polleke is wel het ‘oudere zusje’ van Madelief genoemd. Madelief is een jaar of acht en ook zo’n onbevangen meisje met nieuwsgierige levenslust in een wereld vol existentiële problematiek. In Krassen in het tafelblad stelt Madelief opa vragen over haar overleden oma. Zo komt Madelief achter de tragiek van haar oma, die als niet erg sympathiek bekend stond, maar van wie je postuum toch gaat houden.
  • Ineke Houtman: Polleke, verfilming van de eerste drie boeken over Polleke, 2003. Enkele verschillen tussen film en boek: in het boek werkt Polleke’s moeder in een bejaardentehuis. Dat vonden de filmmakers saai, in de film heeft ze een belwinkel, dat was lekker filmisch. In de boeken sterft de opa van Polleke in deel vier, in de film komt die indringende gebeurtenis niet voor. Regisseur Ineke Houtman verfilmde ook Krassen in het tafelblad van Guus Kuijer (1998).
  • Bibi Dumon Tak: Camera loopt… Actie! – The making of Polleke, Querido 2003. Reportage-achtig, informatief jeugdboek, met aanstekelijk enthousiasme geschreven vanuit nieuwsgierigheid naar hoe de film Polleke gemaakt werd. Inclusief allerlei praktische problemen die zich op de set voordeden.

In Ik ben Polleke hoor! wordt opa’s graf versierd met mooie stenen. Een boek dat hierbij aansluit en ideeën voor rouwverwerking geeft is:

  • Jos van Hest, Machtelt van Thiel en Jan van Schaik: Doei roos ik zal je missen – kinderen over afscheid, De Verbeelding 2006. Fotoboek met ontroerende gedichten en afscheidsmonumentjes die kinderen maakten in het kader van een kunstproject op begraafplaats ‘De Nieuwe Ooster’ in Amsterdam. Net als Polleke schreven zij een woord op een mooie steen. De kinderen begroeven hun steen en bouwden boven dat grafje een monumentje van takken, bloemen, blaadjes, mos en dennenappels.

Groepsgesprek over het boek    terug naar boven

Ik ben Polleke hoor! bevat, evenals de andere boeken over Polleke, veel eigentijdse sociale problematiek: rolpatronen, verschillende culturen, verschillende manieren van geloven en bidden, problematische relaties. Laat de kinderen eerst vrijuit reageren op het boek.

Stimuleer dit met vragen als:

  • Wat vind je leuk aan het boek? Of mooi? Of goed?
  • Wat vind je niet leuk? Of niet mooi? Of niet goed?
  • Wat vind je moeilijk aan het boek? Of onduidelijk?
  • Waar gaat het boek vooral over? Is er één belangrijk hoofdonderwerp? Wat vind je van dat onderwerp? En van hoe dat onderwerp in het boek aan de orde komt? Over welke onderwerpen gaat het boek nog meer?
  • Zie je dingen, patronen of stramienen, die steeds terugkomen?

Als antwoorden op deze laatste vraag kunnen antwoorden aan de orde komen als:

  • Thematiek van geloven (p. 18, 92), bidden (p.26-30, 89), mediteren (p. 13, 17) en herdenken (p. 52-64), zonder dat er staat hoe het moet; iemand die dwingend oplegt hoe het moet (meneer Fijnders) wordt terechtgewezen (p. 28-29).
  • Thematiek van ‘het hebben van een cultuur’ (p. 35, 49, 55).
  • Bepaalde details die terugkomen: het cadeautje dat Polleke aan Mimoen geeft (p. 41 en 73), aardappels (p. 49, 54, 64, 89-90), de ramenlappende vrouw (p. 31, 61), een goed appeljaar (p. 49) of perenjaar (p. 89), kleingelovige ziel (p. 30, 90).

Ook aspecten rondom vorm en opbouw/structuur:

  • Lange hoofdstuktitels die al iets verklappen van wat er in dat hoofdstuk gaat gebeuren.
  • De gedichten van Polleke.
  • De tekeningen. Passen die goed bij het verhaal? Voegen ze iets toe of zouden ze er net zo goed niet kunnen zijn?

Over boek en film (nadat deel 1 gelezen is en de film bekeken):

  • Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
  • Een vuistregel is: eerst het boek lezen, daarna de film zien, want als je eerst de film ziet, kun je bij het lezen van het boek niet meer je eigen film in je hoofd maken; dan zie je de beelden uit de film voor je. Ben je het daarmee eens?
  • Wat vind je mooier: het boek of de film? En waarom?

Tenslotte:

  • Ben je nu ook nieuwsgierig naar de andere vier boeken over Polleke?
  • Vind je dat andere kinderen dit boek ook moeten lezen?

 

Spelregels en tips:

  • De leerkracht heeft een open houding: er is niet één waarheid, één oplossing of één goed antwoord. Een gesprek kan juist opbloeien door de diversiteit aan meningen en interpretaties.
  • De kinderen moeten het boek goed kennen. Ze kunnen hun mening dan uitleggen aan de hand van fragmenten uit het boek.
  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Laat de leerlingen merken dat hun antwoord belangrijk is.
  • Iedereen luistert naar elkaar. Er wordt niet door elkaar heen gepraat.
  • Stel geen gesloten vraag waarop maar één antwoord mogelijk is. Vraag liever: ‘Waar lees je dat?’, ‘Hoe bedoel je dat?’, of ‘Vertel eens…’.
  • Laat het gesprek niet langer duren dan nodig. Het ene boek geeft meer gespreksstof dan het andere. Dit boek van Guus Kuijer geeft veel gespreksstof.
  • Deze manier om een groepsgesprek te voeren werkt het best als er regelmatig op deze manier met elkaar wordt gepraat. Dan raken de leerlingen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
  • Deze aanpak is gebaseerd op verschillende inspirerende boeken: Aidan Chambers: Vertel eens enDe leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001, en Jan van Coillie: Leesfeesten en boekenfeesten – Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken?, NBD/Biblion, Den Haag 2007.

Praten    terug naar boven

Over rolpatronen

‘Is dit niet de kamer van je broertjes?’ vraag ik als we op onze knieën aan het dweilen zijn.

‘Ja.’

‘Waar zijn die nu dan?’ vraag ik.

‘Spelen buiten.’

Ik kom overeind. ‘Moeten ze niet zelf hun kamer schoonmaken?’

‘Ze zijn nog klein,’zegt Consuelo. ‘En ze zijn jongens.’

‘Klein?’vraag ik. ‘Hoe oud zijn ze dan?’

‘Tien en twaalf,’ zegt Consuelo.

‘Miguel is dus even oud als ik!’ roep ik.

‘Jij bent een meisje,’ zegt Consuelo. ‘Dat is anders.’ (p. 7)

Consuelo, het Mexicaanse vriendinnetje van Polleke, vindt het heel gewoon dat haar broertjes hun eigen kamer niet schoon hoeven maken en dat zij dat doet. Polleke vindt dat die stomme jongens zelf hun kamer moeten dweilen. (p. 9). Wat vind jij? Waarom denken Polleke en Consuelo hier verschillend over, denk je?

Over grapjes

Mediteren is dat je voor je uit staart en niks ziet. Of dat je wel wat ziet, maar dat is je innerlijk. Darmen en zo. (Grapje). (p. 13)

Oma en Spiek maken samen soms grapjes die ik niet begrijp. Geeft niet hoor. (p. 23)

Polleke maakt soms grapjes en zegt dan dat het een grapje is. En grapjes van anderen snapt ze soms niet. Praat met elkaar over grapjes maken. Maak jij ook vaak grapjes? Wat voor grappen? Worden die leuk gevonden door anderen? Snap jij grappen van anderen altijd? Wat is het verschil tussen een grapje en een mop? Wat is eigenlijk een grapje? Moet je grappen altijd snappen? Zijn grappen altijd grappig? Waarom vertellen sommige mensen, net als Polleke, soms aan het eind van een verhaaltje dat het een grapje is?

Over bidden

‘Polleke probeert te zeggen dat als je niet gelovig bent, je ook niet kunt bidden,’ zei hij.

‘O?’ zei oma. Ze keek me onderzoekend aan. ‘Denk je dat Polleke?’

‘Ja,’ zei ik.

‘Daar zou ik me maar geen zorgen over maken als ik jou was,’ zei ze. ‘Bidden, dat doen de planten als ze bloeien en de vogels als ze zingen. Dat doen ze niet omdat ze iets geloven hoor.’

‘Maar waarom bid je dan niet zelf?’ vroeg Spiek aan oma. (p. 27)

Zoek in het boek meer fragmenten die over bidden gaan. Praat er met elkaar over. Wie bidt er wel eens? Hoe doe je dat? Wie bidt er nooit? Waarom niet? Zou je willen bidden of vind je dat onzin? Waarom? Wat vind je van het idee van Polleke: als je niet gelovig bent, kun je ook niet bidden. Wat vind je van het antwoord van oma? Wat is bidden eigenlijk?

Over namen en koosnamen

‘Fijnders, dit is Gerrit, onze zoon, en dit is Polleke, onze kleindochter.’

Dat zei ze omdat Spiek eigenlijk Gerrit heet. (p. 24)

Ik dacht opeens: zou Polleke eigenlijk wel een goede naam zijn voor een dichter? Moet je dan niet Manuela heten of zoiets? (p. 40)

‘Ik heet Tom,’ zei Tom.

‘Weet ik Choclito,’ zei Consuelo.

Het werd tijd dat ik een leuk naampje bedacht voor Mimoen en ik wist er meteen een. Hij stond bij het raam. Ik liep naar hem toe, legde mijn hand op zijn schouder en zei: ‘Dropje.’’ (p. 86)

Praat met elkaar over namen. Wat vind je van de naam Tom? Ken je iemand die Tom heet? Wat vind je van de naam Polleke? Ken je iemand anders die Polleke heet? Zou je zelf zo willen heten? Waarom (niet)? De vader van Polleke heet Gerrit, maar wordt Spiek genoemd. Ken jij mensen die anders genoemd worden dan ze heten? Consuelo noemt Tom Choclito omdat ze hem aardig vindt. Choclito betekent in het Spaans maïskolfje. Die koosnaam krijgt Tom omdat hij blonde haren heeft. Polleke is van plan om haar Marokkaanse vriendje Mimoen Dropje te noemen. Wat vind je van die koosnaam? Ken jij andere mensen met koosnamen? Heb je zelf een koosnaam? Waarom gebruiken mensen koosnamen? Iedereen heeft toch al een gewone naam? Wat vind je ervan als Polleke zich als dichter Manuela gaat noemen? Zo’n naam wordt een pseudoniem genoemd. Zou je zelf een pseudoniem willen hebben? Waarom? Bedenk er een!

Over poëzie

‘Wat is poëzie eigenlijk?’ vroeg ik gisteren aan Wouter.

Hij keek me verbaasd aan. ‘Hoe bedoel je?’

Ik wist zelf ook niet precies wat ik bedoelde. ‘Nou,’ zei ik, ‘wat het is. Ik zet zinnen onder mekaar. Soms rijmt het, soms niet. En dan is het opeens klaar en zo. Maar wat is het dan eigenlijk?’

Wouter keek me aan en zei: ‘Eh…’ (p. 78)

Polleke vraagt zich af wat poëzie is. Wat is jouw antwoord op die vraag? Lees je wel eens poëzie? Welke gedichten ken je? Heb je een lievelingsgedicht? Lees of draag voor! Welke dichters ken je? Heb je een lievelingsdichter? Waar gaat poëzie vaak over? Bestaan er echt poëtische onderwerpen of kunnen gedichten over van alles gaan? Moeten gedichten altijd rijmen? Zijn liedjes poëzie? Zijn Sinterklaasgedichten poëzie? Wat vind je van de gedichten van Polleke? Wat vind je haar beste gedicht in dit boek? Denk je dat Polleke doorgaat met gedichten schrijven? En dat ze een beroemde dichter wordt?

Over een regel uit Gen.

Jaren waren als dagen omdat hij haar liefhad. (Gen. 29:20) (p. 87)

Deze regel staat op de grafsteen van opa. Wat zou die regel kunnen betekenen? Zou je zelf die regel op je grafsteen willen? Wat moet er op jouw grafsteen komen te staan? Wat betekent Gen. 29:20? Zoek uit in welk boek je die regel kunt vinden. Wat betekent die regel in het verhaal uit dat boek?

Doen    terug naar boven

Nieuwe spreekwoorden bedenken

‘Ja,’ zegt oma. ‘Tom is een goeie jongen. Ik geef hem er een leuk zakcentje voor.’

‘Maar hij zou het ook voor niks doen hè?’ vraag ik.

‘Och,’ zegt oma. ‘Als je bevriend wilt zijn met de eenden, moet je brood meenemen.’

‘O ja,’ zeg ik. Maar ik denk: eenden? Wat nou eenden? Ik begreep pas de volgende dag wat ze bedoelde. (p. 21)

Oma gebruikt een onbekend spreekwoord dat Polleke pas de volgende dag snapt. Als je bevriend wilt zijn met de eenden, moet je brood meenemen. Wat zou dat betekenen?

Bedenk zelf nieuwe spreekwoorden:

‘Als je bevriend wilt zijn met de honden, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met de wolken, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met je agenda, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met het licht, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met de horizon, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met je voetstappen, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met de kruimels, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met de zee, moet je…’

‘Als je bevriend wilt zijn met…’

Spelen met aardappels

Spiek had twee aardappels elk op een vork geprikt. Ze staken als poppenkastpoppen net boven de tafel uit. Zo te horen waren het een mannetje en een vrouwtje.

‘Hoe zie ik eruit?’ piepte het vrouwtje.

‘Eh, laat me eens kijken,’ bromde het mannetje.

Het vrouwtje draaide in het rond. ‘Nou?’ piepte ze.

‘Als een aardappel,’ zei hij.

‘WATTE?’ gilde het vrouwtje.

‘Als een lekkere aardappel,’ zei het mannetje.

‘ALS EEN AARDAPPEL? ALS EEN AARDAPPEL?’ gilde het vrouwtje. ‘KIJK NAAR JE EIGE!!!’ (p. 22-23)

Zoek twee aardappels uit die verschillen van vorm. Maak van de aardappels met lapjes, papiertjes, touwtjes en spelden met een gekleurde knop twee hoofden. Prik de aardappelkoppen op een vork en laat ze boven de tafelrand met elkaar praten. Oefen en vertoon je aardappel-poppentheaterstukje voor je groep.

Gedicht schrijven over een gesprek dat je afluistert

Polleke zit in de trein en luistert een mobiel gesprek af. Luister ook een gesprek af in de trein, in de bus of in de tram, of zomaar op straat. Schrijf de zinnen op die je hoort. Dat kunnen ook stukjes van zinnen zijn. Of geheimzinnige regels die je niet meteen snapt. Maak met je praatregels die je hebt gehoord een kort gedicht. Net als dat van Polleke kan het hier en daar rijmen, maar het hoeft niet.

Deurbordje maken

Ik veeg mijn bureautje schoon, pak een stuk karton en een viltstift. Ik schrijf:

VERBODEN TOEGANG VOOR ZEURPIETEN EN ANDERE TYPES DIE WOUTER HETEN

Ik pak punaises en prik het karton aan de buitenkant van mijn deur. (p. 33-34)

Maak met vilstift van een karton een naambordje voor op je kamerdeur. Versier het met tekeningetjes en uitgeknipte plaatjes. Je kunt ook bordjes maken voor als je in een bepaalde stemming bent. Een bordje voor als je niet gestoord wilt worden, omdat je lekker aan het werken bent. Een bordje dat je juist graag gestoord wilt worden, omdat je hard moet werken. Een bordje dat je zo kwaad bent dat je niemand wilt zien. Een bordje dat je getroost wilt worden, omdat je verdrietig bent. Een bordje dat je levensgevaarlijk bent en iedereen wilt schoppen en slaan. De bordjes zien eruit zoals je je voelt.

 

Gedicht schrijven over iets dat je vanbinnen voelt

Polleke schrijft korte gedichten. Dit gedicht van haar is maar drie regels lang. Schrijf ook een gedicht van drie regels. De eerste regel is: Ik voel me … vanbinnen. Kies een ander woord dan rommelig; dat woord is van Polleke. Schrijf een woord op dat op dit moment bij je past, bijvoorbeeld blij, bang, verdrietig, enz. Het kan ook een ongewoon woord zijn:verloren, onbevreesd, verstomd, opgelucht, opgelicht of iets heel anders. Heb je de eerst regel? Verzin er dan nog twee regels bij. Ze hoeven niet te rijmen, maar het mag wel: vanbinnen, beminnen, vriendinnen, onderkinnen, haaienvinnen, spinnen, gezinnen, overwinnen, enz.

Reizen in de atlas

‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg ze aan Consuelo.

‘Mehico,’ zei Consuelo.

‘Ze bedoelt Mexico,’ zei ik gauw. (p. 44-45)

Of een brief schrijven aan Mimoen, maar ik weet zijn adres in Marokko niet. (p. 11)

Mijn vader weet veel van gevoel omdat hij in Nepal is geweest. (p. 11)

‘Oké,’ zei Wouter. ‘Dan begin je vandaag en dan sleep je volgend jaar je moeder mee naar Italië.’ (p. 38)

Consuelo komt uit Mexico; Mimoen uit Marokko. De vader van Polleke is in Nepal geweest. Wouter wil met Polleke en haar moeder naar Italië.

Pak een atlas en zoek op waar die vier landen liggen. Welk land is het verst weg? Naar welk land van die vier zou jij het liefst willen? Zoek in de atlas allerlei routes op hoe je daar kunt komen, per vliegtuig, auto, trein, bus en/of boot.

Zoek de landen met de computer op Google Earth. Welke land heeft de hoogste bergen, het meeste water, de meeste bossen, de grootste steden?

 

Gedicht schrijven over iets dat leuk zou zijn

Schrijf net als Polleke een gedicht dat begint met de regel Wat zou het leuk zijn als het kon. Maak eerst een lijstje van dingen die misschien niet kunnen, maar die je wel leuk zou vinden als ze zouden gebeuren. Bijvoorbeeld dat de zomer een jaar duurt, dat de kat van vroeger weer leeft, dat al je tanden recht staan, of iets heel anders. Bedenk dan hoe dat zou zijn en hoe het dan verder zou gaan. Schrijf er korte regels over op, die af en toe rijmen. Kijk hoe Polleke het doet, want die kan het!

Spaans gedicht vertalen

‘Wat is poëzie?’ vraag je,

terwijl je blauwe ogen in de mijne kijken.

‘Wat is poëzie?’ En dat vraag je aan mij?

Poëzie… dat ben jij! (p. 79)

Dit gedicht heeft Wouter uit het Spaans vertaald. Het Spaanse gedicht staat ook in het boek.

‘¿Qué es poesía?’ dices mientras clavas
en mi pupila tu pupila azul.
‘¿Qué es poesía?’ ¿Y tú me lo preguntas?
Poesía... eres tú.

Gustavo Adolfo Bécquer (1836-1870)

Als je de Nederlandse vertaling met het Spaanse gedicht vergelijkt, zie je een beetje hoe het in elkaar zit. Het Spaanse poesía is in het Nederlands natuurlijk poëzie. Pupila zullen wel ogen zijn en azul betekent vast blauw. Mi is mijn en tu is jouw. Een vraag in het Spaans eindigt met een vraagteken en begint met een omgekeerd vraagteken.

Hieronder zie je een heel kort gedicht van de Spaanstalige dichter Nicolas Guillén:

Granma

¡Oh, Granma, tu nombre invoco!
Me acerco suavemente.
Tu frente toco.

Granma is natuurlijk grootmoeder of oma. Nombre is naam, en frente is voorhoofd.

In het Spaans eindigen werkwoorden met ‘ik’ ervoor op een o, maar mensen die Spaans spreken zeggen dat ‘ik’ er niet bij. Invoco, acerco en toco zijn zulke werkwoorden. Ze betekenen: ik roep aan, ik kom dichtbij (of: ik nader) en: ik raak aan.

Probeer het gedicht te vertalen. Als je geen Spaans kent, doe je het op je gevoel.

Vertaling klaar? En ken je een kind dat Spaans kent? Vraag het om een vertaling en vergelijk daarna jullie vertalingen.

Ken je Turks, Papiaments, Arabisch, Engels of een andere taal? Vertaal je Nederlandse gedicht dan ook in die taal.

Verzamel in de groep zoveel mogelijk vertalingen en maak er een boekje van.

Kiezelsteen beschrijven

‘Ik zou het fijn vinden als jullie allemaal een steen meenemen.’ (…)

Mijn moeder, Wouter en ik hebben er drie gekocht in het tuincentrum. Die van mij is wit en hij is ongeveer zo groot als een struisvogelei. Ik heb er met viltstift POLLEK op geschreven. Zo stom! Echt weer iets voor mij hoor. De laatste E kon er niet meer op.’ (p. 80)

Polleke legt een steen met haar naam op het graf van haar opa. Hieronder zie je een aantal stenen waar kinderen iets op schreven voor iemand van wie ze afscheid moesten nemen:

 

Zoek een grote kiezelsteen voor iemand die je lief vindt. Dat kan iemand zijn die dood is of iemand die leeft. Schrijf met viltstift je naam op de steen. Of bedenk een mooi woord dat je hem of haar wilt geven en schrijf dat op de steen. Of een wens. Geef de steen of leg hem op het graf.

Scène spelen

‘Je ziet er weer uit als een idioot,’ zei mijn moeder tegen Spiek. (…) (p. 81)

(…) Wouter wierp haar een luchtkus toe en ik hield mijn hart vast. (p. 84)

Kopieer in negenvoud bladzijde 81 tot en met 84. Dat is het draaiboek. Maak een groepje van negen kinderen en verdeel de rollen: Spiek, Ina, moeder, Wouter, Polleke, Mimoen, Consuelo, de conducteur en een verteller/regisseur. Elk kind onderstreept met een eigen kleurviltstift de tekst van de eigen rol: alleen de woorden die uit de mond van het eigen personage komen.

Doe daarna eerst een voorleesronde. De verteller leest alle tekst voor die niet wordt uitgesproken door een personage. Op het goede moment lezen de andere kinderen hun tekst voor met de goede intonatie. Oefen dat een paar keer.

In de tekst van de verteller staat vaak wat de spelers moeten doen, hoe ze zich moeten gedragen, hoe ze moeten bewegen, hoe ze moeten kijken. Eigenlijk zijn dat de regie-aanwijzingen. Een regisseur is de baas van een toneelstuk. Hij of zij zegt hoe het stuk gespeeld moet worden, komt met ideeën en let goed op het geheel.

Oefen nu de scène zonder dat de tekst van de verteller wordt gezegd. Alleen de praatzinnen worden uitgesproken. Ook spelers met weinig of geen tekst spelen de hele tijd mee: ze lachen, kijken verbaasd, reageren met gebaren of hun gezicht. Bouw met stoelen een stukje van de trein. Wie moet waar zitten? Waar komt de conducteur vandaan? De verteller verandert nu in een regisseur die goed oplet op het geheel en die met ideeën komt. Probeer de scène een paar keer uit, op het laatst zonder het draaiboek in de hand. Zoek kleren die bij je personage passen. Spiek heeft bijvoorbeeld heel andere kleren aan dan de conducteur. Genoeg geoefend? Geef dan een voorstelling.

Links    terug naar boven

Reacties naar aanleiding van deze lestips zijn zeer welkom. U kunt ze sturen naar: lestips@woutertjepieterseprijs.nl