< Alle lessuggesties


U kunt deze pagina direct afdrukken of een PDF-bestand downloaden.

door Lieke van Duin en Jos van Hest

Superguppie

Edward van de Vendel & Fleur van der Weel, 2003

> Boek    terug naar boven

Terecht zijn Edward van de Vendel en Fleur van der Weel sámen bekroond voor Superguppie: het boek is, in de originele versie met de soepele kaft, een perfecte eenheid van tekst, beeld en vormgeving. Het is zo’n zeldzaam bundeltje gedichten voor kinderen waar, als je het in de hand neemt, alles aan klopt: de gedichten van Edward van de Vendel zijn origineel en toegankelijk; de tekeningen van Fleur van der Weel grappig en levendig; de ene steunkleur, lichtgroen, is inventief gebruikt; de compositie van de dubbele pagina’s is in evenwicht, inclusief de plaatsing van de tekst; belettering en illustraties zijn op elkaar afgestemd en de omslag vormt een smakelijk voorproefje voor het binnenwerk.

Voor de versie in deze Schatkist-reeks geldt dit ook, met uitzondering van de omslag. Die heeft, evenals de andere delen, een harde kaft met de uniforme belettering van de serie.

De gedichten verrassen door hun onbevangen kijk op de wereld en de onverwachte wendingen, waardoor gewone dagelijkse dingen bijzonder worden:

Er lag een merel / neergevouwen / dood op het station. Neergevouwen, alsof iemand de vleugels netjes heeft geschikt. Een tuintje wordt niet geharkt en gewied, maar opgetut: We tutten ons tuintje op / en kammen het gras, / make-uppen de randjes / langs het terras:/ overal plantjes met lippenstiftkleuren. Een dekbed is een envelop waarin de ik-figuur verstuurd wordt: Mama stuurt me ’s avonds op / in mijn dekbedenvelop. / Nachtpost, zegt ze,/. Als de pleister van je knie af moet, doet dat pijn, maar niet de ik-figuur huilt, maar Pleistertjes krijsen zo zielig / van au. En de brievenbus is een bek waar eten in gestopt wordt: het nieuws. / Papieren eten.

Zelfs het gasfornuis is niet te banaal om met een poëtische blik te worden beschreven: Luister, / luister, / luister: / ontploffend gasgefluister.

Soms wordt het gewone zelfs bizar: de zweetdruppeltjes in opa’s wenkbrauwen zijn dan druppeltjesbiggen / om in stro te gaan liggen.

En soms herinnert een regel aan een ander gedicht: De zon schijnt alle grote mensen plat / ze liggen slap als plantjes doet onwillekeurig denken aan het bekende gedicht over de sla-plantjes in september van Rutger Kopland. De laatste regels van het titelgedicht zijn een knipoog naar Hamlet: Superguppie in mijn kom, / Er nog zijn - / daar gaat het om.

Fleur van der Weel maakte eigenzinnige beelden bij de gedichten: de ik-figuur is een eigenwijs hondje met een grote kop en rafelige oren. Haar prenten geven geestig commentaar op- of een onverwachte interpretatie aan de tekst of voegen er iets aan toe dat niet in de tekst staat. Zo tekent ze in het gedicht Slaap, waarin de ik-figuur in bed ligt, terwijl er beneden feest gevierd wordt, een stoet feestende muizen onder het bed. Telefoon begint zo: Als je belt, / trek je een lijntje. Bij dit gedicht tekent ze het touwtje-met-blikje-als-hoorn waarmee kinderen telefoontje spelen, en laat de ik-figuur verstrikt raken in het touw, het lijntje. Op deze manier vertelt ze met haar tekeningen een eigen subverhaal, waardoor het geheel van tekst en beeld meer is dan de som der delen.

> Leeftijd en (voor-)lezen    terug naar boven

Dit poëzie-prentenboekje is geschikt voor kinderen vanaf zes jaar en laat zich eenvoudig voorlezen. Lees bij voorkeur één gedicht per keer voor, of hooguit een paar. Het zijn bij uitstek gedichten om te horen met je oren; wie ze alleen leest met de ogen, mist de muzikaliteit van klank en ritme. Daarom is het ook goed om hetzelfde gedicht een aantal keren achter elkaar voor te lezen.

> Groepsgesprek    terug naar boven

Een goede manier om een kinderboek als geheel in de klas te bespreken is ontwikkeld door Aidan Chambers. Chambers is een Engelse kinderboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar hij is ook specialist in leesbevordering en hij beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving (Biblion 2001).

De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool.

De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer dat de groep in ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor, die meestal veel reactie ontlokken:

  1. Wat vind je leuk aan het boek?
  2. Wat vind je niet leuk aan het boek?
  3. Wat vind je moeilijk?
  4. Zie je ook bepaalde patronen die zich herhalen?

De antwoorden van de kinderen op deze vragen zet u in steekwoorden op het bord.

De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren kinderen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van een boek. Als patronen voor kinderen van uw groep een te moeilijk begrip is, kunt u vragen naar dingen die steeds terugkomen. Als ze daar eenmaal mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: bij sprookjes is er bijvoorbeeld vaak sprake van drie opdrachten of drie wensen, bij een stapelverhaal komt er steeds een zin bij, en in prentenboeken zie je vaak zich herhalende patronen in de illustraties. De patronen kunnen zitten in de dingen die de kinderen leuk vinden, niet leuk en/of moeilijk.

Voorbeelden uit Superguppie

Veel regels rijmen, maar niet allemaal; vaak op onverwachte plekken. Soms rijmen woorden aan het begin van het woord (alliteratie): pats en pech, sorry voor de scherven.

Soms heeft de dichter nieuwe woorden (neologismen) bedacht: waterwoordendoof, oudemannen-snel.

De lengte van de regels varieert: soms zijn ze lang, soms kort. Soms zijn er zelfs regels van één woord; daardoor krijgt dat woord veel nadruk.

Alle gedichten zijn geschreven vanuit hetzelfde perspectief: een ik-figuur, een jong kind met veel fantasie.

In de tekeningen is de ik-figuur een hondje.

Vaak worden gewone dingen met iets anders vergeleken: een bril met een dier (p. 8), een telefoon met een spinnenweb (p. 15), een piano met een gebit met rotte tanden (p. 25), een stukgevallen pak suiker met een strand (p. 34), een auto met een mens (p. 50).

Alle titels zijn in handschrift geschreven, zonder hoofdletter. Het zijn titels van één woord, meestal een ding (zelfstandig naamwoord): hart, spuug, handen.

Zodra de kinderen doorhebben dat dát nu patronen of stramienen zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden kinderen na zo’n bespreking moeilijke dingen niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.

Tips

  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
  • De kinderen moeten het boek goed kennen, dus lees het zo mogelijk meer dan één keer voor. Bij een dichtbundel als deze kan het groepsgesprek ook gevoerd worden over een klein aantal gedichten.
  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Geef de kinderen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.
  • Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.
  • Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders is de groep er snel over uitgepraat. Alle acht boeken uit de Schatkist-reeks zijn voor deze aanpak geschikt.
  • De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die regelmatig gehanteerd wordt. Dan raken de kinderen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
  • Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.

> Praten    terug naar boven

Over Sinterklaas

sint

Hij is er,

dan vertrekt hij weer.

Ertussen duurt maar even.

Kan dat niet andersom –

een jaar cadeautjes geven?

Zien we Sinterklaasje

op 4 december gaan.

Niet erg,

een dagje wachten:

De zesde komt hij aan. (p. 31)

Zou dat leuk zijn, als Sinterklaas er het hele jaar is, alleen op 5 december niet? Wat zijn de voordelen? Wat de nadelen? Bedenk samen ook andere feesten die je het hele jaar zou kunnen vieren, alleen op die ene dag niet. Wat gebeurt er als je iedere dag van het jaar jarig bent? Of als het altijd vakantie is?

Over superguppie

gup

Alle guppies die ik had

zwemmen nu

in onze kat –

nou ja, waarschijnlijk zijn ze dood.

Hij viste zo,

zo,

met zijn poot.

Er is er één maar die hij miste.

O – omdat hij zich vergiste?

Katje dom en van de tel?

Of zwom die ene veel te snel?

Maakt niet uit,

kan me niet schelen:

liever dan dat hele kluppie

heb ik deze in z’n uppie.

Superguppie in mijn kom.

Er nog zijn –

daar gaat het om. (p. 21)

Bespreek met elkaar het gedicht regel voor regel. Wat staat er precies? Wat gebeurt er? Wat betekent het dat guppies in onze kat zwemmen? Wie vergiste zich? Wat betekent: Katje dom en van de tel? Wat betekent: Er nog zijn – / daar gaat het om.

Bekijk samen de tekening. Hoe groot is een guppie? En hoe groot is Superguppie? Wat gebeurt er op de tekening?

De dichter, Edward van de Vendel, heeft een vervolgbundel geschreven: Superguppie krijgt kleintjes. In het gedicht staat duidelijk dat Superguppie in z’n uppie overblijft. Hoe kan een vis in z’n eentje kleintjes krijgen? Bespreek met elkaar dat probleem en mogelijke oplossingen. Lees aan het eind van het gesprek de oplossing van de dichter voor:

kom

Toen zijn vrienden opgegeten waren

zwom mijn guppie in zijn kom

als in een traan.

Verdrietig water.

Gup,

stel je niet aan.

Want als je er nog bent,

dan blijf je.

En als je blijft, dan is er later.

En dus heb ik hier een wijfje,

ze is nieuw

en in haar lijfje

groeit een piepklein kommetje.

Daar kunnen jonkies in.

Dus guppie, heb je zin?

Dan maak ik nu een ommetje –

wat je doen moet zul je zelf wel weten.

Lief zijn,

supervisje.

Lief zijn.

En vergeten.

(uit: Superguppie krijgt kleintjes, p. 9)

Over auto’s en mensen

auto

O, wat ziet papa nu zwart van het bloed.

Bloed van de auto: die doet het niet goed.

Een buikoperatie, of iets met het hart.

Slangetjes, tangetjes, klep dicht en start.

Vaders zijn dokters. En na het genezen

stappen ze in hun patiënt om te racen. (p. 50)

Praat met elkaar over auto’s van ouders en familie, over merken, kleuren, garages en pompstations. Zijn er kinderen met vaders die zelf aan hun auto klussen? In het gedicht is de papa zwart van het bloed van de auto. Hoe kan dat?

De auto in het gedicht wordt vergeleken met een mens. Wat zit er in de buik van een auto? Wat doet papa als hij een buikoperatie bij de auto uitvoert? Waar zou het hart van de auto zitten? En hoe kan papa nu in een patiënt stappen?

Bekijk de tekening. De auto heeft een nieuwe ruit nodig. Hoe zou je zo’n ruit noemen als de auto een mens was? De auto heeft ook een nieuw wiel nodig. Hoe noem je zo’n wiel als de auto een mens was?

Over de wenkbrauwen van opa

wenkbrauwen

Soms kijk ik van dichtbij

naar opa’s wenkbrauwen.

Ze zijn groot en mooi,

ze zijn gras of hooi

dat jarenlang heeft mogen drogen

bij zijn ogen:

een klein boerderijtje

voor beestjes van zweet.

Kijk, kijk,

het is heet

en dan komen ze zo

naar beneden gegleden:

druppeltjesbiggen.

Om in het stro

te gaan liggen. (p. 51)

Wat is de leukste regel van het gedicht? En wat is de minst leuke regel? Welke regel snap je niet? Welke regel snap je heel goed? Wat is het mooiste woord van het gedicht? En wat het lelijkste?

Hoeveel regels heeft dit gedicht? En hoeveel zinnen? Wat is de kortste regel? En wat is de langste zin?

> Doen    terug naar boven

Maak een collage voor bladzijde 6

strand

De zon schijnt alle grote mensen plat –

ze liggen slap als plantjes.

Ik sta hier, ik heb een emmertje met zee

en ik ben nat.

Wat doe ik? Water geven.

O jee, zes moeders overeind gespat.

Dit gedicht staat op bladzijde 7. Op de tekening zie je de ik-figuur wegrennen met een leeg emmertje. Hij kijkt achterom. De linkerbladzijde is leeg. Maak voor die bladzijde een collage van natte moeders in badpak of bikini. Knip ze uit tijdschriften en reclamefolders en plak ze bij elkaar. Teken er met inkt of verf waterdruppels bij. Als de collage klaar is, kun je die op die lege linkerbladzijde plakken.

Van rijmwoorden een gedicht maken

Hier zijn vier woorden die op elkaar rijmen: groot, rood, dood en poot. Maak met die vier rijmwoorden een gedichtje. Of met drie van de vier rijmwoorden. Je mag er ook nog regels met andere rijmwoorden bij verzinnen.

Klaar? Lees de gedichten aan elkaar voor.

Lees dan op bladzijde 8 wat de dichter Edward van de Vendel met die rijmwoorden heeft gemaakt. Eerlijk spelen! Je mag pas kijken als je eigen gedicht af is.

Kleur een gedicht en zeg het hardop

afwas

Ik wil wielen,

ik wil wielen

en een motor aan ons huis.

Wielen aan de keuken,

samen uit en samen thuis –

en dan mag mijn mama rijden

en dan mag mijn papa botsen,

want dan zou het afwaswater

uit zichzelf leren klotsen.

Als ik dan een bord laat glijden

uit mijn vingers,

pats en pech,

zeg ik:

sorry voor de scherven –

scherp bochtje in de weg. (p. 9)

Print hier het gedicht uit.

Kies een kleur die bij de letter m hoort. Zet met die kleur een rondje om alle woorden in het gedicht die beginnen met een m.

Kies een ander kleur die bij de letter s hoort. Zet met die kleur een streep onder alle woorden in het gedicht die beginnen met een s.

Kies weer een andere kleur uit die past bij de w. Zet een golfje onder alle woorden in het gedicht die beginnen met een w.

Kies een nieuwe kleur uit voor de letter p. Zet met die kleur om alle p-woorden een rechthoekje.

Geef rijmwoorden die bij elkaar horen een gekleurd kroontje, natuurlijk met kleuren die je nog niet hebt gebruikt.

Lees dan het gedicht hardop voor en laat de kleuren ook klinken!

Op eenzelfde manier kun je ook ander gedichten uit het boek printen, kleuren en voorlezen.

Zinnen in stukjes hakken

In een gedicht staan vaak korte regels onder elkaar. Een zin kan op één, twee, drie of meer regels staan. De dichter bedenkt waar hij met een regel ophoudt en waar hij een nieuwe regel begint.

Klik hier voor dit gedicht van Edward van de Vendel.

slaap Ik slaap al, maar ik slaap niet, want beneden is een feest. Ze lachen zonder mij. En toch ben ik erbij: ik lig hier maar te luisteren naar alles wat ik mis. Ik weet precies hoe zielig een vergeten op te eten borrelnootje is.

Dit gedicht is verkeerd overgeschreven: alle zinnen staan achter elkaar. Hak de zinnen in regels en maak er zo weer een gedicht van. Met welk woord begint regel 2? Wat moet er op regel 3? En wat op 4?

Heb je het gedicht in regels opgeschreven? Vergelijk jouw gedicht dan met gedichten van andere kinderen uit de groep. En kijk dan op bladzijde 40 hoe Edward van de Vendel het heeft gedaan. Welk gedicht vind je het beste?

Een gedichtje maken over iets wat niet kan

Toen hij er stond

wist ik het zeker:

mijn sneeuwman heeft een hart dat klopt. (p. 41)

Heeft een sneeuwman een hart dat klopt? Nee, natuurlijk niet. Maar het is wel leuk om dat te bedenken. Verzin met elkaar iets anders wat niet kan, maar wat wel leuk zou zijn als het kon. Bijvoorbeeld een poes die kan praten, knikkers die vanzelf in de pot rollen of een dekbed met handjes die je lekker instoppen.

Bedenk dan korte regels. Bijvoorbeeld wat de poes zegt. Of wat de knikkers zeggen of denken. Of wat het dekbed denkt of doet. Kun je ook nog andere regels verzinnen? Alle regels komen op het bord. Kies in je eentje of samen drie regels die je het leukst vindt. Maak er een gedichtje van. Met welke regel begin je? En welke komt dan? En welke dan? Moet je ergens nog een regel bij verzinnen? Het gedicht hoeft niet te rijmen. Het mag gek worden!

Dobbelen om een gedicht

Voor dit spel heb je het boek Superguppie nodig en een dobbelsteen. Gooi met de dobbelsteen en schrijf het getal op. Gooi nog een keer met de dobbelsteen en schrijf je nieuwe getal achter je eerste getal. Het nummer (van twee cijfers) dat je nu hebt, is het nummer van een bladzijde. Kijk op die bladzijde en lees je dobbel-gedicht. Als je een bladzijde hebt waar geen gedicht op staat maar een tekening, dan is je dobbelgedicht het gedicht dat bij die tekening hoort. Heb je twee keer zes gegooid? Dan heb je geluk! Dan mag je het opnieuw proberen.

Het kan niet anders of je dobbel-gedicht heeft iets met jou te maken. Bedenk wat dat is.

Lees je dobbelgedicht voor aan iemand die je leuk vindt. Vertel hem of haar ook wat het gedicht met jou te maken heeft.

Een dobbel-gedicht maken

Voor dit spel heb je het boek Superguppie nodig en een dobbelsteen. Dobbel een gedicht uit het boekje. Lees hierboven hoe je dat moet doen. Lees je dobbelgedicht. Zoek de mooiste regel uit dat gedicht en schrijf die over op een vel papier.

Dobbel een tweede gedicht uit de bundel. Lees dat gedicht, zoek de mooiste regel en schrijf die onder je eerste regel op je papier.

Dobbel zo drie mooie regels uit drie gedichten bij elkaar.

Lees de mooie regels die je hebt. Verander de volgorde. Verzin er zelf drie nieuwe regels bij. Liefst met woorden die met dezelfde klank beginnen. Streep door wat je kwijt wilt. Herhaal een regel die je mooi vindt. En daar is het dan: je eigen dobbelgedicht!

Maak een collage voor bladzijde 65

droom

Ik droomde dat ik droomde,

daarna werd ik wakker.

Maar ik was nog aan het dromen,

dus werd ik daarna wakker.

Het was net kopjeduiken –

opspringen

en struikelen,

keer op keer op keer –

of droom ik dat alweer?

Zo raak ik van de kook:

dromen is bedrog,

jaja,

maar

wakker worden ook?

Dit gedicht staat op bladzijde 64. Daaronder zie je het hondje dat droomt in bed liggen. De rechterpagina is leeg. Maak daarvoor een collage van droombeelden van de ik-figuur. Knip droomplaatjes uit tijdschriften en plak ze bij elkaar. Doe dat op een vel papier dat op die bladzijde past. Je kunt er ook bij tekenen. Als je collage af is, kun je hem op bladzijde 65 plakken.

> Links    terug naar boven

Deze lestips: www.woutertjepieterseprijs.nl

www.edwardvandevendel.com

www.kjoek.nl

www.queridokind.nl

www.leesplein.nl

www.literatuurplein.nl

www.leesfeest.nl

Reacties naar aanleiding van deze lestips zijn zeer welkom. U kunt ze sturen naar: lestips@woutertjepieterseprijs.nl