door Lieke van Duin en Jos van Hest

Een heel lief konijn

Imme Dros & Jaap Lamberton, 1992

> Boek    terug naar boven

Op een dag kreeg mevrouw Klein een staart. Ze wist niet wat ze zag. Zij een staart. Op haar leeftijd. Zo direct begint Een heel lief konijn. Maar het wordt nog erger. Want mevrouw Klein krijgt niet alleen een konijnenstaart, maar ook konijnenoren. Ze kan het niet meer verstoppen. En dat terwijl ze een dame is!

 

Ze weet zich geen raad en gaat naar de dokter. Die kan haar niet helpen, want hij heeft niks voor konijnen. De dierenarts kan haar ook niet helpen, want ze is ze niet genoeg dier. En de dokter met verstand van verstand helpt haar evenmin, want hij raadt haar aan haar staart en oren van zich af te praten en dat lukt niet. Haar moeder reageert zoals vervelende moeders doen: ‘Dat komt er nu van,’ zei die. ‘Je wou nooit naar me luisteren.’ Haar kinderen en kleinkinderen geven haar nog een duwtje verder de put in. Dan zien we haar radeloos onder de dekens.

Tenslotte zegt ze het tegen haar man. Straks zie ik hem nooit meer, dacht ze. Wat zal ik hem missen. Maar dat valt mee. Eerst reageert hij verstrooid: ‘Ach,’ zei haar man, ‘voor mij ben je altijd goed.’ Maar als ze dan begint te huilen, maakt hij iets lekkers voor haar klaar en geeft haar kusjes. ‘Ik vind je lief zo,’ zei hij. ‘Je bent een heel lief konijn. Alle mensen hebben wel wat. Ik lijk op een otter. Zeggen ze.’ Mevrouw Klein vindt haar man een lieve otter, de liefste van de wereld. Samen gaan ze ervandoor en niemand weet waarheen.

Het boek is bekroond vanwege de illustraties. Die hebben niets realistisch, maar zijn in hun sobere expressiviteit heel raak getroffen. Het gaat om het essentiële, de kern, de innerlijke eigenschappen van de personages. De staarten van de verschillende dieren zijn drastisch uitvergroot; de keurige mensen zijn griezelig keurig; de jager is angstaanjagend militaristisch en meneer Klein is extreem otterachtig. Als mevrouw Klein onder de dekens ligt, zie je niets van haarzelf. Maar de twee lange oren die uit de dekens steken, suggereren haar wanhoop. En dat alles is getekend in een paar schijnbaar nonchalante zwarte penseelstreken.

Zoals de tekeningen veel suggereren in weinig lijnen, suggereert de tekst veel in weinig woorden. Juist door dat opene van tekst en beeld, het simpele en directe, geeft het boek lezers – kinderen én volwassenen - alle gelegenheid om hun eigen invulling te geven.

Leeftijd en (voor-)lezen    terug naar boven

Het boek is geschikt voor kinderen vanaf zes jaar, in principe voor alle basisschoolleerlingen. Pubers zullen het waarschijnlijk kinderachtig vinden, maar volwassenen zullen zich juist weer aangesproken voelen. Dat mevrouw K. hulp zoekt bij een dokter ‘met verstand van verstand’ die haar aanraadt om haar konijnenoren maar eens flink van zich af te praten, zullen volwassenen beslist anders interpreteren dan kinderen van zes of zeven jaar.

Het verhaal laat zich gemakkelijk in één keer voorlezen. De illustraties maken een wezenlijk deel van het verhaal uit. Het is dus aan te raden om die tijdens het voorlezen te laten zien.

Groepsgesprek    terug naar boven

Een goede manier om een kinderboek als geheel in de klas te bespreken is ontwikkeld door Aidan Chambers. Chambers is een Engelse kinderboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar hij is ook specialist in leesbevordering en hij beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving (Biblion 2001).

De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool.

De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer dat de groep in ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor, die meestal veel reactie ontlokken:

  1. Wat vind je leuk aan het boek?
  2. Wat vind je niet leuk aan het boek?
  3. Wat vind je moeilijk?
  4. Zie je ook bepaalde patronen die zich herhalen?

De antwoorden van de kinderen op deze vragen zet u in steekwoorden op het bord.

De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren kinderen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van een boek. Als patronen voor kinderen van uw groep een te moeilijk begrip is, kunt u vragen naar dingen die steeds terugkomen. Als ze daar eenmaal mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: bij sprookjes is er bijvoorbeeld vaak sprake van drie opdrachten of drie wensen, bij een stapelverhaal komt er steeds een zin bij, en in prentenboeken zie je vaak zich herhalende patronen in de illustraties. De patronen kunnen zitten in de dingen die de kinderen leuk vinden, niet leuk en/of moeilijk.

Een voorbeeld uit ‘Een heel lief konijn’: de oren van mevrouw Klein worden steeds groter; ze gaat zich steeds wanhopiger voelen; niemand kan of wil haar helpen, zelfs haar kinderen en kleinkinderen niet; de mensen op de tekeningen lijken nergens op echte mensen; in de tekeningen is er steeds iets heel erg overdreven; de stukjes tekst zijn bijna steeds in vier regeltjes.

Zodra de kinderen doorhebben dat dát nu patronen of stramienen zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden kinderen na zo’n bespreking moeilijke dingen niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.

Tips:

  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
  • De kinderen moeten het boek goed kennen, dus lees het zo mogelijk meer dan één keer voor.
  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Geef de kinderen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.
  • Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.
  • Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders bent u er snel over uitgepraat. Alle acht boeken uit de Schatkist-reeks zijn geschikt.
  • De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die regelmatig gehanteerd wordt. Dan raken de kinderen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
  • Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.

Praten    terug naar boven

Over staarten

De meeste dieren hebben staarten. Wat doen ze ermee? Praat met elkaar over vliegen verjagen met een staart, vechten met een staart, zwemmen, springen, vliegen met een staart, aan een staart hangen, met een staart kwispelen, met een staart grijpen, op een staart steunen. Zou het ook handig zijn voor mensen om een staart te hebben? Stel je voor dat je een staart had… Wat zou je daar dan allemaal mee kunnen doen wat je nu niet kunt? En wat voor staart zou je het liefst willen hebben? De staart van een paard, een varken, een… ?

Over mensen die op dieren lijken

Ze zeggen wel eens dat hondenbazen op hun hond gaan lijken. Is dat zo? Ken jij mensen die (een beetje) op een dier lijken? Op welk dier lijk jij (het meest)? Op welk dier zou je willen lijken? En op welk dier absoluut niet? Op welk dier lijkt je vader, moeder, tante, buurman?

Over de broer van mevrouw Klein

Mevrouw Klein had een broer.

Kees.

Dat was een jagersman.

Hij bracht haar vaak een dood konijn.

Vind je broer Kees een aardige man? Waarom wel of waarom niet? Zou je wel eens met broer Kees mee willen gaan jagen? En heb jij wel eens konijn gegeten?

Over de moeder van mevrouw Klein

Toen ging mevrouw Klein

naar haar moeder.

‘Dat komt er nu van,’ zei die.

‘Je wou nooit naar me luisteren.’

Vind je de moeder van mevrouw Klein lief? Waarom (niet)? Wat had de moeder van mevrouw Klein misschien beter kunnen zeggen of doen?

Over de kinderen van mevrouw Klein

Ze schrokken van de oren.

‘Zou dat erfelijk zijn?’ vroegen ze.

‘Kunnen wij dat ook krijgen?

Wat erg! Wat ontzettend!’

Vind je de kinderen van mevrouw Klein aardig? Waarom (niet)? Wat hadden ze misschien beter kunnen zeggen of doen?

Over de kleinkinderen van mevrouw Klein

De kleinkinderen

van mevrouw Klein

lachten om de lange oren.

En ze trokken eraan.

Wat vind je van het gedrag van de kleinkinderen van mevrouw Klein? Als jouw oma konijnenoren had, zou je dan hetzelfde doen als die kleinkinderen? Waarom (niet)? Wat zou jij doen of zeggen?

Over de man van mevrouw Klein

Meneer Klein kon haar niet zien huilen.

Hij maakte iets lekkers om te eten.

En iets warms om te drinken.

Hij gaf haar honderd kusjes.

‘Ik vind je lief zo,’ zei hij.

‘Je bent een heel lief konijn.

Alle mensen hebben wel wat.

Ik lijk op een otter. Zeggen ze.’

Wat vind je van wat meneer Klein doet en zegt? Als meneer Klein niet op een otter had geleken, had hij dan toch hetzelfde gedaan en gezegd, denk je?

Over de afloop van het verhaal van mevrouw Klein

Mevrouw Klein

en meneer Klein

zijn vertrokken.

Het huis staat leeg.

Waarom zijn mevrouw en meneer Klein vertrokken? En waar zouden ze zijn heengegaan? Vind je dat ze gelijk hebben om te vertrekken? Wat zou jij gedaan hebben in hun geval?

Over de treurigste tekening

Blader door het boekje en lees het verhaal opnieuw. Vind je de tekeningen mooi? Waarom (niet)? Wat is het bijzondere van de tekeningen? Welke tekening vind je het treurigst? Waarom kies je voor juist die tekening? Ga ook op zoek naar de grappigste tekening. Zie je ook een tekening die tegelijkertijd treurig en grappig is?

Doen    terug naar boven

Het omgekeerde verhaal schrijven

Op een dag kreeg mevrouw Klein een staart.

Schrijf een kort verhaal over een dier dat onverwacht iets menselijks krijgt (bijvoorbeeld mensenvoeten of mensenhanden) en daar totaal door van streek raakt.

Dieren raden

Waar leek dat ding op?Niet op een kattenstaart. Niet op de staart van een paard. Niet op de staart van een eekhoorn, een tijger, een ezel, een das, een beer, een bever, een olifant, een kameel, een krokodil, een varken, een een een…’

Kies een dier uit, bedenk hoe je staart er uit ziet en wat je ermee kunt doen. Vertel de kinderen uit je groep kort iets over je staart, maar zeg niet welk dier je bent. Laat het ze raden. ‘Ik heb een krul in mijn staart, ra, ra, wie ben ik?’ ‘Ik zwem met mijn staart en ik kan er flinke klappen mee uitdelen. Ra, ra, wie ben ik?’ ‘Ik heb een roodbruine staart en ik gebruik hem om in evenwicht te blijven als ik van tak naar tak spring. Ra, ra, wie ben ik?’ ‘Ik heb een staart met een pluimpje en ik verjaag er vliegen mee. Ra, ra, wie ben ik?’

Een vogel tekenen met een echte verenstaart

Het was ook geen vissenstaart,

en geen vogelstaart.

Zoek op straat, in het park of in het bos wat veren van een vogel. Teken een vogel en plak er de veren als een echte staart op.

Een bericht voor de krant schrijven

En voor je het wist, stond in de krant:

Mevrouw K. te A. heeft staart.

Schrijf een kort stukje voor in de krant. Je mag, nee je moet overdrijven. Hoe ziet de staart er uit? Wat doet mevrouw K. in al haar wanhoop? Huilen, janken, schreeuwen? Wat durft ze niet meer te doen? Heeft ze speciale kleren aangetrokken? Wat zeggen de buren? Hoe moet het verder met mevrouw K.?

Een zelfportret met konijnenoren tekenen

De oren van mevrouw Klein

begonnen te groeien en te groeien.

Kijk in de spiegel en teken een zwart-wit zelfportret: een zelfportret met korte konijnenoren. Maak ook een zwart-wit zelfportret met lange konijnenoren. Laat je tekeningen aan andere kinderen zien.

Een zelfportret met konijnenoren en muts tekenen

Ze zette er een muts over

of een hoed.

En als ze naar bed ging

deed ze een netje om.

Kies je zelfportret met lange oren (zie vorige opdracht). Schilder er in vrolijke kleuren een muts overheen. Of een hoed. Of een netje.

Tekenen wat je voelt

De tekenaar heeft een belangrijke prijs gekregen voor de tekeningen in het boek. Wat vind je daarvan? Welk woord vind je het best bij de tekeningen passen: mooi, gevoelig, kinderachtig, grappig, net echt, overdreven? Of weet je zelf een beter woord? Wat zie je meer op de tekeningen: hoe mevrouw Klein er in het echt uitziet of hoe ze zich voelt?

Kijk naar de tekening waarop mevrouw Klein in bed ligt. Je ziet alleen haar konijnenoren, verder niets. Hoe zou ze zich voelen?

Teken iemand die heel verdrietig is, iemand die heel blij is, en iemand die heel boos is. Kleur de tekeningen in met een hoofdkleur die bij het gevoel past.

Staarten maken

Maak van touw, raffia of houtwol een staart. Of gebruik veren, lintjes, stroken papier, restjes wol of elektriciteitsdraad. Maak een staart van een voorwerp: van een potlood, een oude afwasborstel of iets anders. Het wordt de staart van een leeuw, een paradijsvogel, een fantasiedier… Hang alle staarten aan een waslijn in de klas en je hebt een tentoonstelling.

Het staartspel spelen

Speel in de gymzaal of op de speelplaats het staartspel. Eén kind krijgt een das als staart. Het staartkind stopt het ene eind van de staart achter in zijn gymbroek, op zo’n manier dat de staart vastzit en toch een beetje los wappert. Het staartkind moet proberen zo veel mogelijk kinderen af te tikken. De kinderen proberen om zo vlug mogelijk de staart uit de broek van het staartkind te trekken. Het kind dat de staart lostrekt, wordt daarna staartkind.

> Links    terug naar boven

Deze lestips:    www.woutertjepieterseprijs.nl

www.kjoek.nl

www.queridokind.nl

www.leesplein.nl

www.literatuurplein.nl

Reacties naar aanleiding van deze lestips zijn zeer welkom. U kunt ze sturen naar: lestips@woutertjepieterseprijs.nl